De goede Nella zag om beurte de twee trouwe gezichten al fistelend tot haar neigen. Uit hun diepen blik staarde een zoo innig dankbetoon haar tegen, dat ze tot schreien toe bewogen werd. Sedert zij hen het laatstmaal zag, zij herinnerde zich niet hoeveel dagen geleden, waren de stumpers zoo wrakkig vervallen dat zij nog enkel de schimmen geleken van de montere vrouwtjes van vroeger.
Dan zuchtte Nella smartelijk:
- Zoo ongeduldig heb ik naar u gewacht, lieve wichten, en gij kwaamt niet.... Ik wist al niet waarom gij ook zoo lang uitbleeft vooraleer weer eens te komen uchteren. De lange avonden sleepen toch zoo traag. En ik was zoo alleen....
- Wij konden immers niet eerder komen, meisje, zei Gudula. Onze baan ligt ver gerekt.
Siele kloeg weemoedig:
- En wij zijn zoo moe, zoo afgemat. Maar toch verheugen wij ons aangekomen te zijn, ons te koesteren aan uw gezellig vuurken. Wij kunnen immers uitrusten alsof wij thuis zijn op de oude plaatsen hier, die aantrekken om zooveel vriendschap die zij kennen. Zij roepen degenen terug die wegbleven; zij herinneren aan hetgeen er in vrede leefde en nu voorbij is.
Siele keek uit naar Gudulas instemming. Deze sprak:
- Och ja, zoo is het. Die heengingen vieren heden het groote feest der Gedachtenis mede. Overal kwamen wij hen voorbij die bevrijding afwachten. Die gaan naar de haardsteden der vrienden. De velden zijn erdoor bevolkt; de dorpen en de steden. Zij komen van zoo ver, zoo ver.... Waarom toch denken de menschen zoo weinig aan de arme verlatenen? De menschen laten hen de koude vergetelheid verduren, al smeeken de bedroefden ook erbarmelijk om bijstand, om medelijden met de smarten die hen vergezellen tot op den dag hunner aankomst.... Gij, goede Nella, weet dat. Gij gedenkt vroom diegenen die weg zijn....
Ieder van die stille woorden ritselden in de ledigheid neer gelijk een geschuif van dorre herfstbladeren.
Dan zag Nella hoe de twee vrouwtjes de hoofden bogen. Wat was dat toch treurig! Zij zag hun afgeteerde gezichten in weenstuipen verkrimpen, hun pezige handen krampachtig saamgenepen te beven op hunnen schoot. Zij ook was tot tranen toe bewogen; want de woorden door haar ziel gretig opgenomen, hadden zoo ongewoon geklonken uit den mond van eenvoudige oudjes, dat zij erop weggevoerd scheen evenals wanneer zij vol ontzag het woord Gods aanhoorde in de stilte der dorpskerk.