Vlaamsche Arbeid. Jaargang 7
(1912)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
De Avond is langs 't land...Ga naar voetnoot+De Avond is langs 't land, waar alles ligt gestorven,
Weêr d'oude stap gegaan, gekomen uit het woud
Waardoor het lied des winds, hem zoekend, heeft gezworven,
Met 't ongestild verdriet, dat 't voor hem wakker houdt. -
Aan d'hoeven hier en daar heeft hij wat licht verworven,
Waarheen hij moed'loos strekt zijn lach die zinkt, vergrauwt,
Wijl langs der sterren weg, door 't ruim voor hem gekorven,
Hem 't laatste uur van 't licht, als eenen ban'ling stouwt.
En voort met d'eeuwigheid, rustloos en ongemeten,
Draagt hij zijn lot steeds voort, met oogen die van wijd
Zoeken degene die getrouw, nu lijk altijd
Ten dorpel van den nacht, hem wachtend is gezeten:
De Stilte, zij die vaak, aan zijne borst gevleid,
Met hem alleen heeft om de dood des dags geschreid. -
| |
[pagina 47]
| |
En waarom zou ik U...En waarom zou ik U, lief lijden, niet beminnen?
Wie weet er trouwer iets, of iets dat om mij gaat
Lijk gij zoo onvermoeid, zoo slaafs van vroeg tot laat
Tot mij komt, durft lijk gij mijn diepten stouter binnen? -
Gij weet het immers wel, dat mij, uw gunst te winnen,
Het doel geworden is, dat wat mij wondt en schaadt,
Wat zwakte is of hoe mij schoon schijnt of mij haat,
Slechts lief mij is als 't streelt uw diep bedorven zinnen. -
En zelfs mijn hoop, mijn... ach, wat wil ik weer vertellen,
Zie lijden voor ik U als lief om heen mij vond,
Kende ook ik hoop en vreugd en heb die toch geen stond
Met echt betrouwend oog aanzien als metgezellen:
Ik heb hun lach geschuwd, gespot met hunne beden
Zoolang zij mij bij U voor goed niet vluchten deden. -
| |
[pagina 48]
| |
Ik droeg U...Ik droeg U om mijn geest, vaak als een kroon, Gedachten,
Met adeldom en fier, met 't ontzag van een vorst,
Die zich, door U gecierd, vermetel meenen dorst
En U als waarmerk nam van allerschoonste krachten! -
En om mijn hart droeg ik U ook als kroon, Gedachten,
Hier soms wel met wat pijn, en met den stillen dorst
Van eigen smart en leed, en die hij voelt die torscht
Op uwe zinlooz' hoop, uw zinlooze verwachten. -
Maar ver boven mijn waan, diep in mijn wijste weten
Als ik te midden van dit doodarm tijdsbestaan,
Met U, dan nietigheid der grootste nietigheden
Als doolaar eenzaam ben langs mijnen weg gegaan,
Droeg ik U om mij heen, Gedachten, koud en bar,
Als 't bitter spotkleed van een arm verloopen nar...
Clemens Besseleers |
|