De spuiters voerden hooger en hooger toon en hoe wanhopiger het peerdevolk zich weerde, hoe kluchtiger het daar op de tramriggels werd.
- ‘Zeg,’ klonk tusschen al dat lachen en dat stenen de basstem van den smid van op den hoek, met het schoonste paar zwarte armen der wereld op het schootsvel gekruist, ‘zeg, geeft daar eens uwen sleutel.
- ‘Wat is 't gekort,’ hijgde een der twee roode neuzen, ‘ge kunt er niet aan’.
- ‘Dan maar getrokken,’ riep Samson met een halven vloek. Hij spoog in zijne handen als ruggen haast breed en snapte een achteras zoo beraden vast, alsof hij dees kleinigheid heel alleen uit de voeten zou doen.
- ‘Allo, hardi mannen, of ze staan hier morgen nog.’
Maar de omstaanders hadden maar gewacht omdat niemand de eerste wilde zijn: als één man begonnen ze te trekken, te sleuren, te duwen, aan de wielen, de bakken, de berries, ja tot zelfs aan de borst van een peerd. 't Gevolg daarvan was dat niet alleen de wielen losten, maar de beestjes zelf nog een eind achteruit werden medegesleept.
De reizigers sprongen hunnen tram op, de koetsiers trokken hunne gerijen buiten de sporen, de bellen kondigden het in gang schieten aan en weldra was het publiek tot op de helft versmolten.
De blijvers schenen nieuwsgierig hoe het langs den kant der vigilantiers afloopen zou.
't Bleef daar echter uitzonderlijk kalm en dat scheen den grooten hoop te herinneren dat zij dien dag nog iets anders te doen hadden dan op de schaarsch-bedekte reepen van twee graatmagere peerden te staan gapen.
Wie er ook al medegeholpen had? Wel, de bullebak, Grots: 't was niet om te gelooven.
De honderdste man kon Grots nog niet t' huis brengen, maar de bullebak kende iedereen. Zijn eersten naam had hij gekregen maar den tweeden verdiend. Dat hij iemand gratis hielp was hem nooit overkomen van zijn gansch leven, want zelfs als hij er voor betaald werd grolde hij nog: een oude bandhond gelijk, dien niemand een stuk brood durft toereiken.
Zijn purperrood gezicht, de opgeblazenheid zijner kaken, de zakken onder zijne oogen, bewezen hoe weinig hij er in zijn leven voor anderen liet, als zij voor hem getapt of geschonken stonden.
Nu zag hij er nog rooder dan gewoonlijk uit na die krachtinspanning, die groote sterkgebouwde Grots, de zielhond, die in plaats-