Vlaamsche Arbeid. Jaargang 6(1910-1911)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 373] [p. 373] De blijde Avond Na 't avondmaal wijl moeder 't linnen vouwde, bleven we in 't stille huis alleen. - Het hout kraakt in den haard. Uw hoofd weegt als een donkren druiventros. Nu weven we ons rein geluk zoo als een nacht vol sterren klaart. Wilt ge mijn Boek met oude Bloeme en Beelden? Arme, troost toch uw pareloogen. Zie dees zonlandouw - (Kom, leg uw goud gelaat schuin in mijn Vader arme') De Hemel is een vout van Maartsch trilzilvrend blauw Zóó, weet ge, bij de bleeke Hemlinc soms: Kasteelen met hoogen trans en molens in de heidevert. Benede op groenen wal pluimwitte zwane - en vele ivoren torens zuiver als uw Zonne hert. Of zing een lied - Mijn derensdroeve woorden wegen wijl blij de lamp juicht. Drink nog uit dees gouden schaal het koele water en we treen den Zomer tegen met lichte simfonie van fluiten en cimbaal. O zing als een meivogel met uw klare kelen dat heel mijn huis omruisch' - Zoeter als marjolein moet zijn uw naam, en zachter als wel duizend veêlen in weidsche Kathedraal bij lente maneschijn... Uw purperrood satijnen druivenoogen dragen den blijden glans van onschuld. Laas - De tijd is laat en buiten, wijl we zingen, klagen dorre hagen. Hoor stil, een man stapt nog licht-fluitend over straat. - Mijn knaap: 't Is d'Uur - Ga. Helleduister lein de paden. 'k Vertel U morgen van Hagar en Ismaël. Wil ik uw weg belichte? - Ik kan uw naam niet raden. God zeegne U. 'k Wijd U mijnen warmsten zoen - slaap wel. Gery Helderenberg Vorige Volgende