Vlaamsche Arbeid. Jaargang 6(1910-1911)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 372] [p. 372] Het gelijke Huis Treurt uw vereenzaamd Huis als 't mijne, met besloten raam dichte kaam'ren waar het lichte goud nu bleek vertintte - en op een Meidag soms wel voglen floten en Moeder ons ellenden naaide steek bij steek? Staan op ivoorne taaflen fijn omrande vazen vol zware zomerrozen - (en als 't lente wordt en Pasche een blauwwitte anjelier) - en weidt gij 't waze gewaad der stilte als om U iedre woordbloem dort? Zingt gij uw Lied bij vlammenhaard: uw klaar kristallen licht-bloemen lied, dat geurende in uw bleeken mond zoet, zonder deernis, blad na blad, wil veege vallen ten beker dien gij - dieper dan mijn Hert - nooit vond? 'k Weet niet of U van blijde lamp de winter weelde met warmen schijn bestraalt - en of uw vader lacht wen hij van Huize keert - en hij zijn leed bedeelde en of ge nooit van bange dingen droomt - te nacht? Kom dan - Mijn tafel dekt het huislijk witte linnen van vrede geurig. Nut mijn brood. Hier is de kruik met koeler waatre: En eer we een zomersch Lied verzinnen mijn knaap - drink van den beker dien ik zelf gebruik. - Gery Helderenberg Vorige Volgende