zijn kunstenaars nog te weinig te waardeeren weet. Zoo komt het dat enkele edele talenten mismoedigd geraakten en voor de kunst verloren gingen. Ons volk heeft allereerst een volledig onderwijs noodig opdat het in staat zijn zou zijn kunstenaars te beminnen en te begrijpen, en dat zal komen als we de Vlaamsche Hoogeschool zullen hebben! Vlaanderen zal niet sterven, beschut als ze is door heur kunstenaars.
Men juicht den spreker lang toe.
Het is twee uur.
De honger nijpt. De stoet vormt zich reeds. We haasten ons.
In den Vlaamschen Schouwburg droeg de De Gruyter-troep Vlaamsch werk voor. Er was een uitgelezen publiek aanwezig, zei men mij. En toen we binnen aandachtig luisterden voerden ook de ‘Liederavenden’ van Antwerpen en Brussel onder de leiding van Candael en Dolf Clauwaert een pracht-keus van liederen uit. Er was te veel te doen dien morgen!
's Namiddags begon het leven voorgoed.
Een stoet van in de 400 maatschappijen doortrok de feestelijk bevlagde straten der stad en het dansten de zwarte leeuwen op gouden-zon-omsponnen veld boven de stralende aangezichten van het opgetogen en zingende feest-volk.
Op het stadhuis, in de groote gothische zaal, vereenigden zich de kunstenaars en daar wandelden en koutten gemoedelijk en jokten tegare al wat Vlaanderen aan gezonde kunstenaars telt. René De Clercq lei uit aan het Gentsch schepencollege de beteekenis van dezen blijden dag en de Heer Burgemeester Braun las een redevoering die merkwaardig is en zeer toegejuichd werd. De tijden veranderen zóó!... o!... het begint te dagen!
Hij dierf het aan te zeggen:
‘Gij wilt aan uw volk schenken een hoogere cultuur in zijne eigene taal. Ik aarzel geen oogenblik het hier te verklaren: dit is uw onbetwistbaar recht! Want door die cultuur wilt gij dat ook de mindere standen meer rechtstreeks zouden genieten van het vernuft uwer geleerden en van de schoonheid uwer eigene scheppingen. En ik ben ervan bewust, zoozeer als gij, dat dááruit volgen moet minder vervreemding en meer toenadering der standen, degelijker kennis en hoogere ontwikkeling, meer sympathieke voeling tusschen allen die meewerken, ieder op zijn gebied en elk naar zijn vermogen, tot den groei en den bloei van het gemeenschappelijke Vaderland.’
Velen glimlachten, inwendig plezierig, en schudden het hoofd en ze voelden hun macht, de macht van den volhardenden, koppigen Vlaming! Ze moeten mee! omdat we Vlamingen zijn!
Na den eerewijn geledigd te hebben begaven de aanwezigen zich op de pui, en de stoet trok aan ons voorbij: een eindelooze stoet met zang en muziek en wuivende hoeden onder de golvende plooien der wapperende, kleurige