Vlaamsche Arbeid. Jaargang 6(1910-1911)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] Oogstlied Beatus ille, qui procul negotiis Ut prisca gens mortalium, Paterna rura bobus excercet suis. Horatius. De garven, volle velden frisch-ontmaaide, Al duikend neer de reê-gebukte schoof: - Eén blijde lust voor die in 't voorjaar zaaide - Zijn fluistering van voedend zomerloof. Wel vredig die deze arbeid heeft verkoren En 't dulle zweet er smelte langs de zicht En de ossen joeg, wiens ploegschaar sneed het koren, En aar bij aar in bundlen heeft gericht. O, gouden loon voor angsten - wrange zorgen! - Een kalme lach om schaamlen, steedschen waan Blijdt hem die wacht ten teedren voorjaarsmorgen De zonnekus die rijpt het spichtig graan. Gezegend hij die uit den trits van zangen Ontbloeiend tot een weelge liederoogst In 't hart de zomerklanken op mag vangen... Schat niet een droef gemoed een lied het hoogst? Frans de Prez Vorige Volgende