Vlaamsche Arbeid. Jaargang 6
(1910-1911)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Vlaamsche ArbeidTooneelkroniekDramatisch Jaarboek (voor Holland) uitgave Losco, Amsterdam.Hollandia docet! Holland treedt vooraan! Louis Bouwmeester, Willem Royaards, Eduard Verkade, Albert Vogel, - ik noem enkel deze vier omdat deze of door hun spel of door hunne regie of voordracht een nieuw streven invoerden -. Vier onderling zeer verschillende, maar alle durvende, willende, superieure kunstenaars. Bouwmeester, de grootsche zwerver is de geniale acteur van nature uit. 't Zit hem in het bloed. Hoe pijnlijk pakte ieder, vorig jaar, het afscheid van dezen 70-jarigen die met een minder troepje naar Indië trok omdat zijn vaderland voor zijne enorme kunst niet zòòveel waardeering had, dat het den man er bij kon laten leven. Maar te pijnlijker was dit afscheid waar het klonk in een Bioscope theater, in stukjes van zeer betwistbare kunstwaarde. Nederland heeft hem nu, bij zijn terugkeer een - wel wat late - hulde gebracht; maar het had hem nooit mogen laten heentrekken. Willem Royaards is voor ons, Vlamingen, de man van ‘Adam’ en van ‘Lucifer’. Doch daarmee begrijpen noch waardeeren we voldoende het streven van Royaards, die ‘in twee jaren meer voor het nationaal tooneel gedaan heeft dan anderen in een geheele reeks van jaren. En om te verklaren hoe in zoo korten tijd het gezelschap “Royaards” het standpunt heeft kunnen innemen, dat het thans heeft bereikt, mag men dit niet zoeken in een modegril, waaraan misschien anderen hun roem danken, noch de wellicht betere finantiëele omstandigheden, waaronder het werk geschiedt; maar moet de overtuiging zich aan ons opdringen, dat het wezen der tooneelspeelkunst door Royaards niet alleen is begrepen, maar in zijn vollen omvang tot werkelijkheid gebracht. (blz. 392) Ieder stuk wordt door hem zelfstandig beschouwd: de hoogste eischen worden gesteld aan de acteurs en het tooneel, zoodat wat het uiterlijk betreft alle elementen voorradig zijn, om het innerlijke van het werk tot uiting te brengen.’ (Dram. Jaarb. bl. 396) Voor elk stuk worden nieuwe schermen en costumes gemaakt; de decoratieschildering van de voornaamste | |
[pagina 76]
| |
stukken is van de hand van uitstekende kunstenaars: De Moor voor Adam in Ballingschap, Roland Holst voor Lucifer... ‘Sedert Willem Royaards den durf heeft getoond, te breken met traditie, sleur, gemakzucht, zuinigheid en wansmaak valt er veel op 't gebied van tooneeldecors, verlichting, meubelen, enz., te constateeren als een blijde verrassing, als “nieuw” en “schoon” gaarne te aanvaarden. (Dram. Jaarb. bl. 389) Eduard Verkade heeft met zijn “Hagespelers” een stijl van 18e eeuwsche verfijndheid, een stijle Louis XV’ verkregen. Zijne edel, doorvoeld en doorleefd spel in Hamlet en Macbeth werden in Holland zeer gewaardeerd, en wenschelijk is het dat we die ook in Vlaanderen eens te zien krijgen. De onderhandelingen die dienaangaande werden gevoerd hadden echter nog geen gevolg. De nobele kracht van den declamator Albert Vogel hebben velen in Vlaanderen gelegenheid gehad te bewonderen. Eduard Verkade heeft, als Royaards, gebroken met de naturalische wijze van tooneelregie die er naar streefde in spel en tooneelschikking den treffenden schijn van werkelijkheid - dikwijls de alledaagsche, engere - te geven. Doch deze ‘schijn van werkelijkheid’ juist moest den toeschouwers dikwijls te eng schijnen en, wanneer de spelers hunne aandacht niet wisten te boeien door hun onweerstaanbaar spel, werden ze vaak afgeleid van den innerlijken gang van het tooneelstuk. De toonaangevende theaterleiders Antoine te Parijs, Dr Brahm en Max Reinhardt te Berlijn zijn ‘naturalisten’ in dezen zin, en vinden navolging ook buiten hunne grenzen. Dat is een der voornaamste oorzaken, meent Verkade (Dram. jaarb. 283 en vlg.) ‘dat de voorstellingen in Nederland minder belangstelling van de zijde van het publiek genieten dan wel het geval zou kunnen zijn’. Hij streeft er integendeel naar: ‘een schoone schijnwereld te doen ontstaan, in welke de toeschouwer, meêlevend, voor zijn geestesoog iets van het algemeen menschelijke ziet verschijnen. Zulks echter in eenen vorm, welke den toeschouwer van de levenswaarheid der personen op het tooneel overtuigt en hem de gebeurtenissen als onafwendbaar doet aanvaarden’. Belangrijk is, in verband hiermede het boek van Frans Mynssen ‘Over Tooneel’Ga naar voetnoot(1) te lezen, bepaaldelijk waar hij spreekt over regie, naar aanleiding van voorstellingen door ‘De Hagespelers’ gegeven. Heel dit streven van Royaards en Verkade moet ongetwijfeld in Vlaanderen door dringen, zooals het geniale spel van Louis Bouwmeester hier menig toneelspeler geinspireerd heeft. Bovendien is de invloed die de opvoeringen van Adam in Ballingschap, in meest alle steden van Vlaanderen, hebben op onze taalvoornaamheid niet te onderschatten. | |
[pagina 77]
| |
Maar ook het tooneel heeft een donkere keerzijde in Holland. Er zijn te veel theaters... tot schade van de tooneelbesturen en van de spelers. Bedenk dat er in Amsterdam - een half millioen inwoners - zeven schouwburgen zijn (zonder de concertgebouwen en de ontspanningslokalen) - bespeeld door minstens elf gezelschappen! De toestand van het tooneel in Holland moet in finantieel opzicht zeer treurig zijn. Nog treuriger soms de toestand der acteurs zelf die niet allen bezitten, waarop ze dan toch in eerste plaats recht hebben: een menschwaardig bestaan. Het slotgedacht van de artikels in het Jaarboek, aan deze kwesties gewijd is altijd dezelfde: alleen de eerlijke samenwerking en van de directies onderling en van de spelers kan hen redden. Door de vereeniging zullen ze met kracht hunne eischen kunnen doen gelden. Het dramatisch jaarboek heb ik met genoegen en belangstelling gelezen. Het bevat kalenders over de gegeven voorstellingen van de hollandsche tooneelgezelschappen, een overzicht van de werkzaamheden dezer troepen, den inhoud van de voor 't eerst gespeelde tooneelwerken, artikels over verschillende aan het tooneel verbonden personen die hun jubileum vierden, bovendien een lange reeks stukken over: Theaterbouw door Jan Stuyt; Tooneelkritiek door J.N. Van Hall; Gerhart Hauptmann door Prof. Dr J.A. Frantzen; eenige aanteekeningen over de kunst van het tooneel door Eduard Verkade; over zijn voordracht bij Carmen Sylva door Albert Vogel; Tooneelellende door Mari J. Ternooy-Apel; over de muziek bij de ‘Adam in Ballingschap’ door Aug. Ides; de positie van den tooneelspeler, over ‘spreken’ en ‘zeggen’; over Munchener Theaters, Ibsen's spoken, enz., enz. Een 80-tal mooie, groote illustraties versieren dit boek van meer dan 500 blz. Ook voor buitenlanders en buitenstaanders is het dramatisch jaarboek welkom.
Aug. Van Cauwelaert | |
Van onzen ArbeiderIn ‘La Chronique’ hield de ‘oer-belg’ Edmond Picard een geestigsnedig standje over Vlaamsche Beweging dat van aard is ‘les frères Wallons’ raadselachtig te doen pruilen. Over de Vlaamsche Hoogeschool legt hij het geval aldus uit: ‘Un autre point en discussion, c'est l'enseignement et particulièrement l'Université flamande. Aïe! aië! aië! Quand on a établi celle de Gand et celle de Liège il y a plus de soixante | |
[pagina 78]
| |
ans, ce fut pour faire part égale au Bilinguisme. Mais comme c'était sous le règne du Rogier dont je parlais plus haut, on n'eut pas le moindre soupçon que pour réaliser l'égalité parfaite entre les deux ‘Cités Ardentes’, il fallait que celle de Gand fût organisée à la flamande. C'eût, pourtant, été archi-normal. Il est admis et pratiqué dans toute l'Europe que lorsqu'il y a dans un pays plusieurs langues importantes, il convient que chacune ait son université. Sur 125 universités fréquentées en 1908 par 228,752 étudiants, il n'y a que trois groupes ethniques qui ne jouissent pas de ce partage équitable: les Polonais russes, les Roumains hongrois, les Belges flamands. Ailleurs, le principe est respecté et s'est étendu jusques en Afrique: les Boers ont, depuis deux ans, en pleine domination anglaise, leur université néerlandaise à Stollenbosch.................. Eh bien! qu'on en coure l'aventure, soit d'un coup, soit par étapes, si mieux on ne s'y risque à Anvers, comme certains le proposent. Mais qu'on le fasse, c'est justice! C'est aussi de bonne politique et de bonne fraternité nationale. N'est-il pas confusionnant que pour les Wallons, au nombre de 2,789,562 (statistique de 1904) il y ait chez nous cinq universités (n'oublions pas la Nouvelle de Bruxelles) et pas une pour les 4,195,657 Flamands? Voilà encore un lest que les polémiculeurs feraient bien de mettre dans les ballons où ils vacarment.’
***
Stijn Streuvels kwam ons laatst te Antwerpen vertellen ‘hoe hij schrijver werd’. Deze frissche autobiographie - liefst te vergelijken bij de Geschiedenis mijner Jeugd van H. Conscience - verscheen nadien in ‘De Tijdspiegel’ en is een levendig verzet tegen de weinig kiesche manieren van sommig slach literaire reporters die over hem levensbeschrijvingen fantaiseerden. Zonder de minste schijn van zelf-ingenomenheid gaat verder dit verhaal over het ontstaan van ‘Lenteleven’ vooral en is het belangrijk te vernemen de beteekenisvolle houding van Emm. de Bom als aanmoediger van Streuvels natuurlijk talent. Wij vragen ons daardoor af hoe het op zeker oogenblik van zijn literair leven aan Emm. de Bom mogelijk was de even zoo natuurlijke gave van oom Guido Gezelle niet erkend te hebben, ten ware de prilheid der jongelingsjaren daarin iets te zeggen had. ***
In de aandacht der lezers bevelen wij de studie van Karel van den Oever over Cyriel Buysse in het hollandsch-katholiek weekblad ‘Van Onzen Tijd’ | |
[pagina 79]
| |
aflev. 8, en de bespreking van Buysse's jongste boek ‘Het Ezelken’ door ‘Titurel’ in het fransch-Antwerpsch dagblad ‘La Presse’. Bovendien gaf J. Persijn in zijn ‘Letterkundig Overzicht’ voor het jaarboek van het Davidsfonds een lezenswaardig opstel over den befaamden jubilaris.
***
De ‘Vereeniging van Letterkundigen’ heeft het onverbeterlijk gevonden, uit geest van on-vooringenomenheid, naar men zegt, - menheer Nestor de Tière tot eene leesbeurt te Antwerpen uit te noodigen. Waar is ze dat gaan uithalen? Neen hoor, dan nog liever de kletspraat van eenige jonge Europeërs of de oppervlakkigheidjes van een bezadigd vlaamsche-kunstboter-redacteur dan dit slach gedachten-op-onbeslapen-nachten van menheer de Tière...
***
Voor het volgend nummer ligt van K. van den Oever een opstel gereed, getiteld ‘Willem Kloos over een paar Vlamingen’. | |
Joyeuse entrée
| |
[pagina 80]
| |
Hoofdman
Gij moet het zwart blazoen saam met uw vriend vòordragen.
En gij ginds hef uw hand... gij zult een kussen schragen,
waarop het eerelint van zijn verdiensten vonkt...
Feestgenoot
- Dat 's licht om heffen, sire?...
Hoofdman
- Zwijg, lomperd, zwijg, gij ronkt
al harder dan zijn faam... Wie draagt de kroonbanieren?
Neen, hoflakei, gij niet; gij niet, zeg ik, uw tieren
is al omzonst... Waar is die vriend met blonde baard?
Alleen hij is die last van deze krijgsvlag waard.
Hé daar, hef gij 't bazuintje en laat het zilver schettren,
toe, laat de faam van dezen Man in boerenooren kettren.
Wij rukken aan...
Een nar.
Hé, menschen, 'k geef een raad
vóor dat de nuchtre dag aan 't Oosten blozen gaat.
Hoofdman.
Wat wil die boerepens?
Nar.
'k heb hier een krulvacht, heeren,
Gij kunt er uwen Man mee in een schaap verkeeren.
Robbeknol |