Vlaamsche Arbeid. Jaargang 6(1910-1911)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] Avond I Aan het Strand En immer, sinds den vollen middag, neeg De zon, tot hij het gulden Gelaat in neev'len hulde En peinzend in de zee ten onder zeeg... En heel de stille moede aarde zweeg, Die geene klanken duldde Zoolàng zijn stralen vulden Den purp'ren einder, zij het vaag en veeg ................ ................ Het goud op 't stervend vlinderwiekje kwijnt En huiv'rend wordt geboren Een bleek en weenend gloren Dat als een wade op de golven deint... II In het Bosch Als over 't woud de avondsluier is gedaald Kom liefste met me naar de wond're dingen luist'ren Waarvan in hunne kruin de oude boomen fluist'ren En hoor hoe 't woud van liefde eeuwenoud verhaalt. Op moede vleugel van de stille nachtwind dwaalt De zoet geheime huiver van het heilig duist'ren; Dàn voelt mijn ziel in wonderbare ban zich kluistren En zoekt een woord, dat weif'lend op de lippen draalt. Een zweem van sterven wijlde in uw kwijnend oog Zooals bij nacht de bloemen die, hun kelken geloken, Met vaag verlangen beiden, tot in schemering gebroken, De nacht verzwijmt, en 't licht voorbij de kimmen toog... Albert Besnard Vorige Volgende