‘Ah, dat is wat anders... Wel, mijnheer Leem van Amsterdam... mooie letter... ge kunt wel denken alleen voor meesterstukken bestemd... papier uitstekend... een soort canadeesche dennepap... Honorarium, zooveel ge maar dragen kunt...’
‘Waarachtig, mijnheer Leem, zegt ge? Een pracht van een uitgever... Hij drukte mijn dikke boek; binnenkort, helaas, een dunner; dat over dien pastoor was ook reeds dun... Het dunste is toch nog wel mijne “Lettres Mendiantes”. Gij zult dit ongetwijfeld wel gelezen hebben? Iedereen heeft het gelezen.’
‘Nu, dat juist niet... Maar indertijd las ik daarover eene vleiende beoordeeling van een zekere... ja, hoe heet die nu weer... De Cock, meen ik.’
‘Verschooning, mijnheer... Als ge mijne nachtrust lief hebt, zwijg daarover. Laat mij U iets anders vragen. Hoeveel boeken hebt ge al gepubliceerd? Hoeveel paginas beslagen zij gezamentlijk? In welke jaren verschenen zij? Dit is het meest belangrijk voor de nationale kritiek...’
‘Beste vriend, gaat ge niet te veel weten?’
‘Te veel, mijnheer?... De documentatie...’
‘Stil, vriend-lief, stil... Ik schreef één boek... Hoeveel paginas? Ik weet het niet... In wat jaar? Ik weet het ook niet... Het is misschien goed U bij mijnheer Leem daarover te informeeren?...’
‘O, uitstekend... Daar dacht ik waarachtig niet aan... Het is heel eenvoudig... Ik remercieer U voor de inlichting, mijnheer... Mag ik nog iets vragen?’
‘Dat hindert mij niet. Ik wist nooit dat een intervieuw zoo weinig vermoeiend was...’
‘In welke winkel verschaft gij U het schrijfpapier?... De lezer stelt daarin zéér véél belang. Dat is een pikant détail. De winkel in kwestie zal mij ook die réclame honoreeren. Ik zend U de helft in postbon... of verkiest gij in postzegels?...’
‘O, in het geheel niet... maar ik klandiseer geen enkele papierwinkel, beste vriend... Ik schrijf toevallig mijne lettervruchten op de breede snippers blank papier die ik van de zijkanten der dikke boeken afknip... Dàt is puur profijt...’
‘Hé. é. é. é... zoo iets heb ik nog nooit gehoord... Ik meen voor het oogenblik reeds genoeg opgeteekend te hebben. Mijnheer, ik remercieer U hartelijk voor de moeite... Morgen vroeg hebt ge drukproeve... Een gezellig kantoor, mijnheer... Ah, de weg is langs hier... prachtig weder... die deur sluit goed...’
Toen ik terug mijn kantoor binnen ging schoot mij plots in het geheugen dat ik mijn boek geschreven had met eene allerbeste aluminium John Mitchelpen, doosje 047, nr 8.