heur zijn besluit weerom de offers in te voeren kennen laat, nog meer klem in 't uitdrukken heurer smart als ze Orestes krankzinnig wedervind, enz. Maar wat zijn die voorbij-gaande gevoelens voor de hooge Vrouw die in zich de eeuwige stem der Liefde zingen hoort, wier leven ál liefde en verzoening is? Ware het geen schennis van Goethe's grootsche figuur, meer belang te hechten aan de gevoelens van den stond, en de innerlijke, wáre, durende stem te verdooven alzoo door lawaaierig stijgen en dalen van dictie en gebaar? Mejuffer Verhulst kon dat niet doen. Heur spel was doorvoeld, heel en gansch doorvoeld en ze mocht aan die kleine hoogtepuntjes van smart geen bizonder gewicht hechten, als de groote kunst was te veropenbaren: Iphigeneia's ziel die de onstuimige Griek en Skyth door heur stralende liefde tot menschelijke gevoelens van liefde en verzoening brengen moest. Daarom heb ik haar spel bewonderd en is ze voor me Iphigeneia geworden, de Vrouw wier schoone, zuivere wezen me bij de lezing van het stuk, telkens nog zoo diep ontroerd.
Rond haar nu bewegen zich Thaos en Orestes. Minder diep was hun te spelen rol want zijn ze niet de slaven hunner geweldige emoties en is de verwikkeling van het heele stuk niet gelegen in 't wekken bij dezen van het diepste menschelijk schoon: liefde?
Thaos was de Skyth, wiens wezen door den gestadigen omgang met de hooge Priesteres 'n beetje humaner geworden maar die nog immer streed tegen de stormen van zijn barbaren-gemoed. Dr de Gruyter droeg in zijn spel die tweevoudigheid, dien wringenden toestand. Maar de Skyth, wiens liefde verstooten zijnde, weerom zijn wil wet wil zien, mocht wel wat minder lyrisch zijn dacht me, 'n beetje ruwer. Heerlijk was het weerom op 't einde waar Thaos, de mensch wierd, luisterend naar de liefde-wet hem door Iphigeneia voorgehouden.
En Orestes dan! volmáakt in spel en dictie! Een groote, statige figuur van een jongen Griek, die gekweld en gemarteld door der Eryniën haat, met zijn eigen hert geen weg en weet, den half-krankzinnige moeder-moordenaar, wiens woorden in jagenden vloed zijn wanhoop beeldden:
Mijn lichaam storte ontzield neer van de rots,
En rookend stroom mijn bloed af in de zee
En smett' met vloek dees kust van de Barbaren!
en verder in stijgende bewoordingen zijn zucht tot de dood uitschreeuwend:
Verrijs, vergramde geest!
Verrijst, Erinyen in gesloten kring
Wees tegenwoordig bij dit welkom schouwspel
't Laatste en afgrijslijkste dat u bereid is!
want hij wil als offerande van Artemis, door de hand harer priesteres, Iphigeneia, zijn zuster, vallen: