naast den toenmaals eveneens aankomende K. v. de Woestijne waardeering mocht opvorderen van ieder der Alvoorderianen..
Het objectieve oordeel van een onzer goede, vlaamsche prozateurs heeft zijne degelijkheid omdat het standpunt van Baekelmans zoo gansch verscheiden was van het onze en niet aan almachtige invloeden gehoorzaamde die toentertijd bij de jongste dichters een gangbaar vooroordeel waren. Zijn inzicht was dan ook minder onbevangen dan het onze, wat den aard van zijn realistisch proza-standpunt toeliet. Ons ontvankelijk gemoed was in dien tijd overstort met allerlei soort poezij waardóor wij geen absolute weg vonden die onze persoonlijkheid onmiddelijk deed ontdekken; Baekelmans integendeel was reeds meer zich zelve, wat zeggen wil: een dichter bewust van zijne slechte gedichten, een prozateur onderkennend zijn eigenaardig proza. Hij had meer reden dan wij een bepaald oordeel over déze of géne letterkundige uit te spreken, wat altijd eene bekommernis was voor de allerjongsten en een wrevel voor anderen. Zijne oprechtheid scheen aan velen een gebrek en bleek mij altijd eene zuivere hoedanigheid.
En zijn oprecht oordeel over Herkenrath's poezie - we hadden goede verzen van hem ontvangen - zal de tijd niet misachten.
Adolf Herckenrath is wel zeker eene eigenaardige kracht die de aangename suggestie weet van zijn aandoenlijk vers, de hypnose kent van zijn rythmengeluid, de visionnaire tint vermoed zijner dichterlijke visie. Weliswaar, déze poezie staat volkomen in een gedeelte der toen gangbare uitdrukkingswijze waardoor wij familiaire overeenkomsten vinden tusschen velen en het minst tusschen hem en Gezelle, maar zijn vers heeft toch altijd genoeg persoonlijke voornaamheid om van zijn dichter geacht te blijven en met die anderen een gezamenlijke tijd te kenmerken, die een aangename navrucht blijkt der N. Gids en Van Nu en Straks-bewegingen.. Want Herckenrath zelve zal mij toe geven dat de aankomende tijd nu reeds beproeft een andere te zijn, dan waarvan zijne verzen eene schóone uitdrukking werden.
Het is bij deze vlaamsche poëet eene goede verdienste dat ieder zijner gedichten op werkelijke natuurvisie steunt, die idealistisch is door werkelijkheid. Na lezing talmt over uw gemoed de stemming van een weemoedig avonduur; de boomen verbronzen onder eene verouderende zon; de gesprekken worden onverklaarbaar in de schaduw van eenzaam struikhout, de bladeren schijnen overal na te denken op het doodsuur van den dag, terwijl God-zelve uitrust in de stilte van een veld.
De tijd van ‘Alvoorder’ en ‘De Arbeid’ heeft deze innige verzen onder de menschen gebracht; een geschenk uit vroeger dagen waarvoor ieder onzer deze dichter dankbaar blijft.
Karel van den Oever