Vlaamsche Arbeid. Jaargang 5(1909)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 168] [p. 168] Schemerliedjes I Deze aarzel-draalge dag is stil naar waaz'gen nacht aan 't nijgen; er gaat een luideloos geril, door goudbezonde twijgen. Het zachter-tintend zonnegoud der latere avondure dat in de luchten hangt ontvouwt verlaait als verre vuren. Ik zie te gronde allengerhand, mijn schuine schauw vervagen, en in mijne oogen sterft de brand der rijpe zomerdagen. II 'k En zie den avond niet, noch weet hoe hij is bijgekomen; er schuift een ruischend zijden kleed, onder de koele boomen. Een fraazlend wind- of zanggeruisch in bolle kruinen. 't Duistert; de hoeken scheemren; om ons huis de onrustge stilt die luistert. Ik voel me als van een warme wijn van vreemde vrees bewogen of plots me trof de donkre schijn van vuurge vrouwenoogen. Aug. Van Cauwelaert. Vorige Volgende