Vlaamsche Arbeid. Jaargang 5
(1909)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Het landschap in de Vlaamsche SchilderkunstMen mag als thesis voorop zetten dat de trek naar landschappen de Nederlanders in 't lijf zit. Van zoo hoog als we onze allereerste schilders weten op te sporen, staan ze gereedelijk en gaarne de natuur een plaatsken af, al is het dan maar in een hoekjen of in een venster. En uit dat hoekjen wordt zij niet meer verjaagd, maar krijgt met de jaren meer aanzien en meer ruimte. Verrocchio was een der allereerste Florentijnen die bevroedde van wat belang én lucht én licht was, maar, zegt Reinach,Ga naar voetnoot(1) tien jaar vóór zijne geboorte telden wij reeds Jan Van Eyck, die nochtans niet de eerste burgerrecht aan 't landschap schonk. In de 17 eeuw telt het heel eene schaar nederige vereerders of koene paladijnen; en nu! ik weet niet hoe het gestaan is met uitlandsche tentoonstellingen; maar treedt men er eene binnen in België, alle de gouwen van Belgen dringen op u aan en vragen en eischen uwe bewondering of toch uwe aandacht. Landschap links, landschap rechts; voor en achter u landschap! landschap! landschap! wat wilt ge van mij?
Melchior Broederlam reeds laat ons gaarne een brokje natuur zien. De Van Eycken stoffeeren hunne tafereelen doorgaans met landschappen, en al zoeken ze, naar de toen heeerschende gedachten het ongewone en bouwen ze rotsblokken opeen, ééns toch, in de bekende Lieve Vrouw van den kanselier Rollin maalden ze zoo nauwkeurig en ongekunsteld eene stad af, dat velen er Luik in herkennen. Petrus Christus, Hugo Van der Goes zetten de traditie voort; en Memlinc in zijn zacht gestemde landschappen komt de werkelijkheid heel nabij. Die voorliefde voor de natuur is zoo opvallend voor Reinach dat deze zich haast te vallen in de uiterste en onbetrouwbare gevolgtrekkingen dezer bevinding en beweert dat de Vlamingen maar godsdienstige en mystieke stukken schilderden omdat ze zich te schikken hadden naar de tijdsomstandigheden. Nog nooit echter heb ik dien | |
[pagina 162]
| |
strijd tusschen realismus en opgedrongen mysticismus bemerkt; vele van die landschappen integendeel geven met hunne luchten vol droomen eene wijding van mysticisme aan de personen. Nu, het landschap was heel zeker tot hiertoe maar inkleeding der tafereelen; maar 't is toch wonder hoe de Vlamingen van 't begin af met bewonderende oogen naar de natuur keken en haar verband met God inzagen. Waar een Nederlander zijne Lieve Vrouw op z'n best wil smukken brengt hij bloemen en vogelen bij en laat hij het oog door opene vensters rusten op landschappen, vol stemming en innigheid en paradijsweelde; Michel Angelo (zonder evenwel Michel Angelo te willen nemen als type van de Italiaansche scholen) redeneert dat de mensch, 't schoonste en 't waardigsle zijnde tusschen de schepselen, ook het kostbaarste schrijn is om een sieraad te omvatten; en hij omgeeft zijne Madonna met een krans van jongelingen die niets komen doen als de volmaaktheid en de lenigheid hunner leden toonen. Samenstelling, edele voornaamheid, lijnenspel in het Zuiden, meer natuurgetrouwheid, karakterizeering, kleurenspel in 't Noorden. Patenir, Hendrik-met-de-Bles gleden eenen stap verder en maakten van landschappen de hoofdzaak; ze gingen landschappen met personen aan 't schilderen; den eerste noemt men zelfs vader van 't landschap. Bergen, rotsen van ongemeene vormen en met streelende tinten afgemaald, zijn ook voor dezen de geliefde stoffeering: zij waren het ook voor de gebroeders Bril, landschapschilders van beroep; op luttele uitzonderingen na, bleef men elementen, meestal aan onze streek ontleend, ineensteken. En dat ineensteken werd bemoeilijkt door hun realisme. Al wie ook maar eenige schilderijen van oude meesters aanschouwde, weet met welke angstvallige zorg ze de minste bloemen en kruidjes doen opgroeien in juisten bouw en vertakkingen en kleuren; en die kommervolle zorg zal, benevens hunne gebrekkige kennis aan perspective, wel de oorzaak geweest zijn waarom zelfs de Vlamingen zoo lang binnenzichten schilderden: immers door die manier van werken kwamen de hoofdpersonen in een open landschap moeilijk tot hun recht. Ook maakt Patenir van zijne personen maar bijkomende zaak. Die nu uitsluitend deden aan landschap kwamen een dergelijken stronkelsteen tegen: ze konden natuur en persoon, of de verschillende bestanddeelen van een landschap maar niet doen vergroeien tot eene eenheid. Want ze kunnen zoo maar in eens niet verzaken aan dien eerbied en aan die bewondering voor al wat rept en roert of vimt of opschiet in de natuur, ze blijven stilstaan aan ieder kruid en als hun penseel eene lijn zou moeten trekken blijft ze haperen aan eene bloem. Al timmeren | |
[pagina 163]
| |
ze naar de heerschende gedachten van dien tijd, of naar de noodzakelijkheid (namelijk om een achtergrond te vinden waar hunne personen tegen afsteken) ontzaggelijke massa's rotsen, al doen ze watervallen neerbonzen, ze vijlen en lekken en tinten zoolang tot het een schat wordt van kleinodiën, en tot ze in elke opschuimende spat de zon hebben doen regenbogen. Lekkerbekken waren het, en zijn wij misschien nog, lekkerbekken van kleuren. En was de invloed van Italië verderfelijk, in opzicht van samenstelling, en eenheid, was hij misschien heilzaam.Ga naar voetnoot(1) Dat gingen dan ook, bewust of onbewust, gansche bedevaarten schilders zoeken over de Alpen. Sommigen, Breughel de oude, Vinckebooms achtten het best hunne deugdelijke krachten niet te versnoeperen aan mooidoenerij, en Breughel is heerlijk, prachtig in zijne landschappen; maar anderen hoorden spreken van eenheid en andere schoone woorden, vielen aan 't navolgen, en lijk gewoonlijk, vergaapten zich aan wat minst aanbevelenswaardig was; Mompers en Verhaert, zegt Max Rooses,Ga naar voetnoot(1) schijnen in hunne ouderwetsche natuurgezichten (d.i. bestaande uit opeengehoopte rotsen) niets anders dan het ontvleeschde geraamte of de gerimpelde huid der aarde weer te geven. Die brachten dus al de pracht van 't Vlaamsche penseel ten offer; zeker dure prijs! Dat was de eerste inwerking der Italiaansche school, dewelke dieper en dieper moest ingrijpen, bijzonder in Holland. Zelfs in de gouden eeuw van Rembrandt, Ruysdael, Hobbema, Van Neert enz. tierden de italianisanten welig, en werden zij evenveel en meer gegeerd door de burgers van Amsterdam, die, rijkgeworden, en uitziende naar eene gemakkelijke beschaving, zooals altijd zich lieten verblinden door de uiterlijke pracht, en kunst verwarden met 't ongewone. Annibale Caracci († 1609) die meer waarheid wilde aanbrengen maar ze alevel persen in decoratieve lijnen, maakte bijzonder school. Hadde men ten minste de omstandigheden van tijd, personen, lucht, ja en beschaving weten af te weren, maar men smokkelde heel de mythologie, mitsgaders de boomen, luchten en herders binnen van Italië. Men bezaaide de landschappen met decoratieve bouwvallen; men schilderde in onze nevelige vlakke gewesten de droge verschroeide rotsen van 't Zuiden; men vermooide, verfijnde de natuur in kleur en lijn, bepoeierde ze tot ze waardig theater werd voor goden, of voor het distinctievol gebaar van een salet-jonker. Zelfs grooten tusschen de Hollandsche meesters doen daar aan mee: de gebroeders Both, Claes Berchem, die gelukkig niet leerde | |
[pagina 164]
| |
schilderen in Italië, Dujardin, en zelfs de groote landschap en dierenschilder Cuyp, de groote kunstenaar, die zonneschilfers over heel zijn tableau zeeft, Cuyp, alhoewel hij nooit Italië bezocht, doet aan Italiaansche gezichten.
Rubens werd ook beinvloed door Caracci: maar zag in welke schat van eigene schoonheid er ligt in onze veie gronden, en welke krachtige gezondheid er uitspat in het boerenleven. Terecht mag Rubens de stichter genoemd worden van 't Vlaamsch landschap. Hier lijk elders was hij Rubens; eene geweldige, ingehoudene macht schuilt er in die overmatige vruchtbaarheid onzer velden of in de glimmende blijheid zijner schonkige boeren; de natuur vergrootscht, en wordt soms eene wilde, vervaarlijke macht: denk maar aan zijne Jachten. Teniers is misschien wel niet zoozeer als men het zegt de schilder van het ware boerenleven. Fromentin,Ga naar voetnoot(1) geloof ik, maakt de opmerking dat hij al te gaarne het verschil aandikt tusschen de plompheid zijner boeren-vlegels en de hoofschheid van de adelijke heeren en vrouwen die de kermis bezoeken. Mochte men ook niet zeggen dat hij zich met al te mooie kleur- en lijneffekten een vrijeren en gemakkelijkeren toegang wil aankoopen in de salons en verzamelingen der adellijke huizen; want Teniers werkte voor den adel.
Zoolang Holland bij Vlaanderen aangesloten bleef mocht het op geen hoog geestesleven roemen, zijne kunst ging gansch op in de Vlaamsche, zelfs Lucas van Leyden was er niet in gelukt school te maken. Maar nauwelijks heeft Holland zijne onafhankelijkheid bevochten of het komt tot een ongemeenen bloei en rijkdom en op een klein verloop van jaren brengt het zulk een groot aandeel artiesten en meesterwerken op, dat Rubens en zijne school er nauwelijks tegen opkunnen. Bijna geen enkele schilder deed aan historiestukken, wat wel vreemd voorkomt na zoo'n heldhaftigen strijd; de godsdienstige stukken werden juist niet aangemoedigd door de nieuwe godsdienst; en zoo gingen al de krachten eene toen nog bijna onbekende mijn uitbuiten: binnenhuizen, genrestukken, landschappen. De atmosfeer, de kleurenglans, de tinten, een zonnestraal wordt alles of bijna alles. En gelukkig, naar Fromentin, werd die onafhankelijkheid bevochten vóór dat Rubens alle nevenstaande krachten als een maalstroom aantrok, zoo niet hadden we eene der grootste en misschien wel de eigenaardigste der scholen gemist. Waar kleur en atmosfeer en zonnespel als hoofd- | |
[pagina 165]
| |
zaken golden, moest het landschap wel zijnen schoonsten triomf vieren. Wat al namen! en welke groote namen! Een klein overzicht slechts, vermits de Hollandsche school bijna geenen invloed had in Vlaanderen. Gaan al die artiesten uit van de werkelijkheid, anders zijn de wegen die ze volgen. Rembrandt beziet de natuur met zienersoogen; en ik ken weinige schilderijen die zoo beklemmen als zijne ets ‘Drie boomen’. Ruysdael, de meester van 't landschap, is geen realist in de beteekenis die wij nu aan dat woord hechten; en hij is er misschien niet te slechter om; Ruysdael, en dat mag hier gelden voor heel de Vlaamsche school, voor Rembrandt en veel anderen, steekt, bijzonder in het begin, bestanddeelen van een tableau ineen; hij stelt-samen, neemt een molen, eene rivier of stapelt rotsen opeen, doet watervallen neerstorten, en handelt zoo in bewuste of onbewuste navolging van zijn meester Elverdinghen die tot Noorwegen doordrong, of 't ware dat Ruysdael gehandeld hebbe onder invloed der heerschende gedachten. Op gevorderden leeftijd werd hij meer de schilder van eigen land, met z'n bosschen, weiden en zompen; hij werd meer realist, maar altijd is de natuur bij hem grootsch, heroïsch, fantastisch soms (b.v. Jodenkerkhof). Hobbema, die ongelukkige schilder, van wien zijne medeburgers niet veel geweten hebben als dat het zoo'n knoeier was met het penseel dat hij het plaatsken moest aanvragen van wijn-versnijder, deelde de opvatting met Ruysdael; een molen, een rad, eene beek, een eikenhouten boschje zijn de gewoon ineengestoken elementen. Maar eens heeft die Hobbema in zijne Laan een werk geleverd wiens stipte nauwkeurigheid, vaste techniek en bezonkenheid zelfs de modernste grootmeesters niet verbeteren zouden. Naast dezen telde men dan de artiesten die met alle bei de voeten op den grond stonden; de prachtige Van Goyen met zijn fijne stemmingen en z'n grijze tinten, en Aart Van Neert en Van de Velde die van de schoonst-bestaande waterstukken schilderden, en Paulus Potter van wien sommige dierstukken effenaf boven elken prijs staan.
Gedurende heel de 18 eeuw stond Vlaanderen onder den invloed van Frankrijk. Claude Lorrain is een heel groote landschapschilder; maar zijne kunstopvatting sneed Vlaanderen, immer aan gezet op realiteit die bronader van leven bijna totaal af; want zijne tableaux zijn niet alleen samengesteld, maar de opgenomen elementen, verfijnd en veredeld moeten ieder in 't gelid staan op de aangewezen plaats. Lorrain had de natuur niet lief om haar eigen, maar om het | |
[pagina 166]
| |
decoratieve dat er in lag; 't was het heerlijkste decor voor helden en heldendaden. Fromentin schetst die kunst met de opmerking te maken: ‘On l'admire, on n'y revient plus, pas plus qu'on ne revient à l'art d'Esther et de Bérénice’. Die invloed was misschien de noodlottigste van allen, want ik geloof dat Vlaanderen beter de kunst van Italië kan verteren als de kunst van Versailles. En Watteau en zijne eeuw zijn nog te weinig bekend, maar het landschap zullen ze wel opgevat hebben als lieve schermen of liever kamerschutten voor mascaraden, en liefdespel van bestrikte modejonkers. Chineesch snuisterwerk in vergelijking met het antieke van Lorrain. Zoo stond het in Vlaanderen in het begin der 19 eeuw maar treurig met de landschapschilderkunst. Wel hadden in de laatste jaren der voorgaande eeuw twee artiesten het verlangen gehad naar de oude traditie; maar Verhaeghen uit Aarschot, hoe sterk ook begaafd, schijnt zijn ambt van hervormer niet ernstig te hebben opgevat, daarbij hij hadde moeten begrijpen dat een kunstenaar die wil terugkeeren, over eeuwen heen, tot den waren oorsprong (lijk hij zelf zegde) niet met overijling mag werken. Herreyns van Antwerpen dacht beter en hooger over zijne roeping; hij gaf nooit toe aan de strekkingen der school van David. Maar bloode als hij was, dierf hij, toen Louis David uitweek naar Brussel, het zelfs niet wagen den strijd aan te binden tegen dezen despotischen en bijtend-sarcastischen meester, en men zegt dat hij rilde bij de enkele gebeurlijkheid van eene ontmoeting met hem. David, hier feestelijk onthaald, gehuldigd, droeg den konings-staf over de gedachten en over de werken dier arme Vlamingen, die naar 't voorschrift van den meester zich beijverden naar 't antieke te teekenen en hunne moeitevolle samenstellingen op te werken tot schitterend Epinal-papier. Zoo ooit voor iemand, dan moet het voor de Vlamingen een harde vasten geweest zijn, zich al dit prachtig spel der kleuren te ontzeggen. Wappers in 1830 brak af - misschien wel onder den invloed van Delacroix - met de school van David en wilde terugkomen tot Rubens. 't Was 't oude gedacht van Herreyns; 't Romantisme maakte het nu uitvoerbaar. Wappers stond tegenover Navez dewelke, volgens een brief naar het Institut de FranceGa naar voetnoot(1) met de traditie van Memlinc wilde aanknoopen (die strekking is anders moeilijk te bespeuren in zijne werken). Wat men nu ook moge denken over de waarde van Wappers' werken, men mag die werken niet rukken uit hun midden, den romantischen, heroïschen tijd der schilderkunst. En misschien zal de toekomst Wappers wreken over vele gebreken, onder meer | |
[pagina 167]
| |
over verregaande opgeschroefdheid die er wel is maar niet in die mate. Wappers was er geene die den mond vol had over Vlaamsche kunst en intusschentijd er maar op uit scheen zijnen Vlaamschen aard en zeden af te leeren; hij eischte van de leerlingen der Akademie, die hij toen bestuurde, dat zij Vlamingen blevenGa naar voetnoot(1). Eere aan hem, die ons Conscience schonk en die, te dien tijde door het klare inzicht van het nauwe verband tusschen het ware en innerlijk gevoelen en de waarde van de schilderstukken, moderner was dan al die hem bestreden. Wappers stelde voorop dat men moet uitgaan van het volk van zijne typen en gevoelens; het schijnt dan wel aardig dat niemand het er toe bracht uit te gaan van het landschap zelve, direkt, zonder tusschenkomst van school en hare leering nopens noodzakelijke verfraaïng en veredeling van 't geen we zien rondom ons. Er was zeker vooruitgang tegen de school van David die onveranderlijk rotsen opeentimmerde, twee boomen op het voorplan eenen duo liet zingen, mythologische dieren liet spelemeien wijl grieksche knapen zich oefenden in boog of spies. Maar men was toen te zeer in volle romantisme, en het romantische is heroïsch gestemd, hecht te veel belang aan sproken, legenden en heldendaden, ‘een romantikus zegt PlasschaertGa naar voetnoot(2) ziet alles gaarne levend, laat alles gaarne deelhebben en deelnemen aan die gemoedsuitstortingen, zijn schilderijen’. En zoo bleef de figuur wel het meest bestudeerd tot groote schade voor het landschap.
(Vervolgt.) J. Hallez. |
|