Vlaamsche Arbeid. Jaargang 5
(1909)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Over Beethoven en de Missa SolemnisGa naar voetnoot(*)Von Herzen - Möge es zu Herzen gehen! 't Is met deze woorden, boven aan de partitie neergeschreven, dat Beethoven, zijn volledigste en geniaalste werk begint. Woorden van goedheid en edelmoedigheid. Ge moet u terugdenken op den tijd, dat de Missa Solemnis geschreven werd, om al de beteekenis te vatten van dezen wensch, den schoonste, den verhevenste dien ooit toondichter kon uitdrukken bij de schepping van een meesterwerk. Afgetrokken van de wereld, dien hij moest vluchten en toch beminde, wil Beethoven nu offeren aan God en aan de kunst. Hij keert in zich zelf terug, bestijgt den heiligen berg en daar, als in extaze, een profeet gelijk, van gedaante veranderd, wordt hij vervuld met dien goddelijken zucht die uit het hert opstijgt en recht naar de herten gaat: Alles was Leben heisst sei der Erhabenen geopfert und ein Heiligthum der Kunst. Hij wil aan de menschen de taal der liefde spreken, hun doen begrijpen den overvloed zijner ziel, de ontboezemingen van zijne genegenheid, hij wil hun zeggen de rechtzinnigheid van zijne inzichten, met hen deelen de verhevenheid zijner gevoelens, die geboren werden in de goddelijke communie met den Almachtige. Hij snakt er naar zijnen hoorders iets toch mee te deelen van dat hemelsche licht waar zijn geest werd door verbijsterd. Hij wil hun toeschreeuwen zijnen zucht naar wereld-goedheid: ‘Von Herzen!’ Nieuwe godsgezant, stelt hij zijn priesterschap en den eerdienst zijner kunst ter beschikking zijner broeders: ‘Du darfst nicht Mensch sein - für dich nicht - nùr für andere’. De vrucht van zijn waken is hun toegezegd, hij levert hun zijne innigste gedachten, hij wil hen zijne verzuchtingen doen deelen, hij wil alle menschen goed maken: ‘Möge es zu Herzen gehen’. Wonderbare zielstoestand! Zulke onthechting is maar al te zeldzaam bij kunstenaars die meestal zoo graag in hunnen ivoren toren gesloten blijven. Zij werken voor hen zelf zonder er om bekommerd te zijn of hunne arbeid eene maatschappelijke zending mocht hebben. En hier dwingt ons Beet- | |
[pagina 82]
| |
hoven eens te meer bewondering af. Want hij was niet enkel een genie als Homeros, Dante of Shakespeare, hij was een mensch, in den vollen zin van dat woord, door de rechtzinnigheid van zijn leven, de edelheid van zijn karakter, de sterkte van zijnen wil en dien, aan het stoïcisme palenden, onwankelbaren moed door al de rampen van zijn bestaan. ‘Für dich giebts kein Glück mehr als in dir Selbst, in deine Kunst.’ Nimmer, zoo zegt Schindler kwam een werk, zoo grootsch als de Missa Solemnis, in grooter tegenspoeden tot stand. Het is de kalvarieberg eener uitverkoren ziel waar alle moeilijkheden zich tegen kanten. Geen ongeluk bleef hem gespaard. Hij is de grootste, de stoutste, de geniaalste toonkunstenaar van zijnen tijd. Het was voldoende om in het edelste zijner vermogens getroffen te worden. De wereld, zijne afbrekers mieken gebruik van deze gebrekkelijkheid om er den uitleg te vinden der onverklaarbare vreemdheid zijner muziek, die zij niet vermochten te begrijpen. Aan het menschelijk gehoor de zoetste bron van geneugten verschaft te hebben, als nooit geen tweede dat zal doen en voor eeuwig verstoken moeten blijven van het geluk die klanken te vernemen, uit eigen ziel geboren. Een meesterstuk scheppen en het niet kunnen aanhooren. Marteling van Tantalos, waaronder elk ander gestel, niet gestaald als het zijne, ware bezweken en vernietigd. In die oogenblikken van opperste jammer en verlatenheid riep hij uit: ‘Gott, Gott, mein Hort, mein Fels, du siehst mein Inneres! O höre stets Unausprechlicher höre mich - deinen Unglücklichen, Unglücklichsten aller Sterblichen’. Beethoven had eenen eindeloozen nood aan liefde en genegenheid. Het was genoeg om nooit voldaan te worden. Hij ontmoette op zijn levensbaan een engel van goedheid en verstand. Hij aanbad haar, hij zong haar zijn liefde toe in vlammende zangen. Die passie moest ongelukkig worden, zij verzwond als een droom, en liet enkel smarten na. Bij zijns broeders afsterven, had de meester, de voogdij en bescherming van zijnen neef op zich genomen. Grenzenloos was zijne liefde voor Carl. Hij vertroetelde hem op moederlijke wijze, hij werkte om in zijn onderricht te voorzien. Hij werd met ondankbaarheid geloond. Niet alleen miek het jongmensch geen gebruik van de voordeelen die hem ter beschikking stonden, maar hij had geen besef van al de ontberingen die zijn oom zich oplegde, en scheen hem geen enkel leed te willen sparen. Al zijne inkomsten werden opgeslorpt door een proces dat hij gedurende vier jaar tegen zijns broeders vrouw voerde, die hem de voogdij van haren zoon wilde doen ontzeggen. | |
[pagina 83]
| |
Hij was doof, hij was arm, hij was verlaten, in armoede en ellende naar ziel en naar lichaam en 't is in die ongelukkige en beroerende omstandigheden, waarin elk ander verstand ware geknakt, elk andere werkdadigheid stil gelegd, dat Beethoven de Missa Solemnis heeft geschreven. Hier komt het van pas de spreuk van den Meester te gedenken: ‘Durch Leiden Freuden!’ Want beschouwingen van stoffelijken aard bleven niet vreemd aan de samenstelling van dit werk. Schreef hij niet aan Zelter den 18 Februari 1823?: ‘Schon mehrere Jahren inneres kränkelnd und daher eben nicht in der glänzendsten Lage, nahm ich die Zuflucht zu diesem mittel (subscription auf die messe für 50 Dukaten). Zwar viel geschrieben - aber erschrieben - beinahe null - mehr gerichtet meinen Blick nach oben - aber gezwungen wird der Mensch oft um sich und anderer willen, so muss er sich unten senken, jedoch auch dieses gehört zur Bestimmung der Menschen.’ Schindler, zijn innige vriend en zijn trouwe levensbeschrijver, verhaalt aldus Beethoven's gesteltenis in het jaar 1819: ‘Van 't begin af scheen heel zijn wezen te veranderen, hetgeen zijn oude vrienden vooral opmerkten, en ik moet bekennen dat nog vóór noch ná dit tijdstip ik hem nooit gezien heb in zulk een staat van volkomen onthechting van alle aardsche dingen’. Alvorens het werk aan te vatten waaraan hij het beste van zijn eigen-zelf zal geven, roept hij uit: ‘Opfer noch einmal alle kleinigkeiten des Gesellschaftlichen Lebens deiner Kunst. o Gott über alles!’ Drie jaren waren niet voldoende om zijne taak ten uitvoer te brengen. Begonnen binst den winter van 1818-1819, was de Credo afgewerkt in 1819 en voltooide hij het gansche werk binst den zomer van het jaar 1822. Dikwijls moest hij de samenstelling van dit reuzengewrocht onderbreken de koude werkelijkheid deed hem neerdalen van den als in goddelijke glorie stralenden Sinaï zijner inspiratie en heilige geestdrift. Hij schreef eenige ‘Bagatellen’ om geld te hebben, maar keerde dadelijk weer met eene ontstellende woestheid in het licht der contemplatie. Beethoven's arbeid aan de Missa Solemnis was een aanhoudende, ontzenuwende strijd. Zijne gedachten en zijne muzikale frazen ontrukte hij een voor een aan zijn innigste wezen. De overgave van eigen persoonlijkheid is eene der glorie's van den Meester, zij is het kenmerk van zijn genie en het pand van zijn onsterfelijkheid. Schindler geeft ons eenige levens-bijzonderheden die ons treffend het stormachtige tijdstip van de mis-voortbrengst schetsen. Eens | |
[pagina 84]
| |
op een nacht verdwaalt hij, als bezeten door de motieven van de mis, een verschrikkelijk onweer komt op, hij weet er niets van en keert weer naar huis, met ontbloot hoofd en druipnatte haren, zonder bemerkt te hebben dat zijn hoed hem ontvloog. Schindler verhaalt nog verder: ‘Es wird mir stets eine herrliche Erinnerung jener Zeit bleiben, wo ich oft stundenlang schreibend dem grossen Meister am selben Tische gegenüber sass als er dieses grosses Werk schuf, und die Fuge beim Credo hat mir gar närrische Rückerrinnerungen erweckt. Auch ist es dieser Satz der Messe, der ihn seine Menschlickheit im Schaffen fühlen liess; denn im Schweisse seines Angesichts schlug er sich Tact für Tact mit Händen und Füssen die Tacttheile, ehe er die Noten zu Papier brachte, bei welcher Gelegenheit ihm sein Hausswirth die Wohnung aufkündete, indem die anderen Parteien sich beschwerten, dass ihnen Beethoven durch sein Stampfen und Schlagen auf den Tisch Tag und Nacht keine Ruhe gebe; daher sie ihn auch überall für einen Narren erklärten, und wirklich schien er auch in jener zeit (sommer 1819) ganz besessen zu sein, besonders als er die Fuge und das Benedictus schrieb.’ Geen enkele gebeurtenis uit het leven van Beethoven bleef onbekend zijne discipelen, zijne bewonderaars schrijven zijn leven, zooals zij zouden geschreven hebben het evangelie van eenen god. Op elke bladzijde van die vrome gedenkschriften herleven wij opnieuw het bestaan van den Meester, en zijn wij getuigen van al de kommernissen van stoffelijken aard. Het is nog zijn trouwe vriend Schindler die, kort voor de eerste opvoering van de Missa Solemnis te Weenen, hem moest opmerkzaam maken, dat de ongelukkige staat van zijne kleeren hem niet toeliet in 't publiek te verschijnen. Echte omwentelaar, onttrok hij zich in de ontzaglijke Missa Solemnis aan de regels der liturgie en der compositie. De stoutheid van zijn genie verdraagt geenen dwang, hij werpt alle juk af en breekt alle banden. Hij behandelt en herhaalt den tekst volgens zijn goeddunken, hij gebruikt en schikt hem naar zijn believen. Hier weer straalt de koninklijkheid door van Beethoven, hij staat buiten de wet. Hij martelt den zin der woorden en als zij op hun eigen ontoereikend worden, verhonderdvoudigt hij hunne waarde en beteekenis door akkoorden die alles verpletteren onder hunne macht. De aaneenschakeling der muzikale zinnen, uit de verschillende deelen der mis zijn allen te zamen een gebed, eene geloofsbelijdenis, het drama van heel de menschheid. Het is niet een meesterwerk, het zijn zoovele meesterwerken als er onderscheiden deelen zijn. Het is | |
[pagina 85]
| |
als een ontzaglijke cathedraal waar zouden samengebracht zijn, meesterwerken als de geboorte van Christus door Memling, de graflegging van Quinten Matsijs, de Aanbidding van het Lam door Van Eyck, de hemelvaart van Tìtiaan, het laatste oordeel van Michel-Angelo. Zulke voorstelling kan nog enkel slechts een zwak gedacht geven van de Mis, want nog blijft het Beethoveniaansch klankgebouw indrukwekkender, het pakt de ziel aan met eene onweerstaanbare kracht. De Missa Solemnis zou groote lotgevallen hebben. Geschreven voor eenen aartshertog, zijnen leerling, zond Beethoven zijn werk slechts aan de gekroonde hoofden van Europa. De koning van Frankrijk was een der eerste inschrijvers. Maar dat werk dat met meer majesteit bekleed was dan de gekroonde hoofden waarheen het werd toegezonden, dat door zijne hooge dracht en zijnen vrijen zin, zich hoog verheft boven den godgewijden tekst, zou den Meester zoo weinig vreugde geven. Hij die al zijne voorgangers onttroonde, die eene conceptie verwezenlijkte als nooit geen menschelijk genie kon bedroomen, zou zijnen kruisweg gaan tot het einde, tot het ‘consommatum est’. De mis verwierf op verre na niet het gewenschte getal toetredingen, zes hoven slechts in Europa namen eene inschrijving op de partitie. Bij de eerste uitvoering te Weenen moest eene zangeres Beethoven bij de hand nemen om hem het volk te laten groeten, want hij had niets gehoord van het daverend handgeklap der waanzinnig geworden menigte. Eindelijk om aan de nagedachtenis zelf van den grooten man geene beleediging te sparen, werd na zijne dood, het handschrift der mis publiek verkocht. Het bracht zeven florijnen op. Elke oneer, elke schande, zou den meester moeten verdragen. Al wat hij bezat heeft hij aan de menschen gegeven, hij gaf hun zijn goed en zijn bloed en de Missa Solemnis is het opperste en laatste pand van die universeele liefde: Von Herzen! Möge es zu Herzen gehen!
J.A. Stellfeld. |
|