Vlaamsche Arbeid. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 509]
| |
Joris-Karl Huysmans en het Katholicisme
| |
[pagina 510]
| |
beweeren dat de mystiek niet zoozeer met de hedendaagsche levensopvatting in strijd is als het wel schijnt en wellicht denkt men daarbij aan de zoogenaamde mystieke werken van Maeterlinck en anderen. Nochtans staat het mysticisme van Maeterlinck even ver van de kerkelijke mystiek als het modern rationalisme. Wanneer men dus gewaagt van Huysmans' mystiek kan er van niets anders spraak zijn dan van de strenge opvattingen van een Joannis a Cruce bijvoorbeeld of eene Theresia. Op de vraag dus of Huysmans wel getracht heeft - en er in zekere mate ook in gelukt is - den verlaten weg der mystieke wetenschap ook voor den fijnstvoelenden modernen mensch begaanbaar te maken mag men onmiddellijk bevestigend antwoorden. Hier wordt het bijna onmogelijk, zelfs voor de kwaadwilligsten, te twijfelen aan de absolute rechtzinnigheid van En Route, La Cathédrale en L'Oblat want het is niet mogelijk dat iemand al was het dan ook maar enkele bestatigingen dezer subtiele wetenschap uitbeeldt in zulke woorden zonder die gewaarwordingen persoonlijk te hebben ondervonden. Men neme slechts als voorbeeld de verschillende met eene gansch wetenschappelijke nauwkeurigheid weergegeven stadia van gewetensonrust die Durtal doorworstelt.Ga naar voetnoot* De theologie zoowel als de mystiek en de psychologie zullen het eens zijn om te verklaren dat zulk een strijd niet kan gestreden worden dan in een katholiek gemoed. Het is door de tot het uiterste gedreven rechtzinnigheid, door de trouwe realistische weergave dat die bladzijden, waarin Durtal zijn zielestrijd ontleedt, wellicht onder de mooiste proza-fragmenten mogen gerekend worden der moderne fransche literatuur. En zulke bladzijden worden niet ingegeven door loutere verbeelding en de hooge geestelijke schoonheid ervan wordt niet bereikt door een min of meer handig plagiaat of eene min of meer gelukte toepassing van sommige middeleeuwsche werken. Huysmans mystiek is trouwens geene poetische religiositeit; zij is streng dogmatisch. En mag het ons niet verbazen dat deze sensitieve kunstenaar, bij wien het gevoel een overwegende rol spel, sedert zijne bekeering geene enkele dwaling begaat in de meest subtiele kwesties, daar waar hij vroeger, wanneer hij enkel als dilettant de eigenaardige uitingen der middeleeuwsche ziel bestudeert, verscheidene dwalingen uit dien tijd aankleeft. Waarschijnlijk zullen diegene, die benieuwd waren om te zien welk uitwerksel het geloof zou gehad hebben op de mentaliteit van eenen der meestverfijnde moderne schrijvers, vinden dat er geen psychologisch verband bestaat tusschen Durtal van En Route en Des Esseintes van A Rebours. Dezulken, die gewoon zijn slechts den schijn te beoordeelen, zal het wel verbazen dat des Esseintes die zijne verzwakte zenuwen vergast op een reuk-concert dezelfde persoon is als Durtal die onbeschrijfelijke zielemartelingen doorstaat door eene bijna nietige wroeging van scrupuleuzen aard. Dit bewijst | |
[pagina 511]
| |
alleen dat tegenover de mystiek er geene spraak kan zijn van moderne of andere geestes-verfijndheid. Het feit dat de moderne Huysmans niet anders voelt en redeneert als 't is gelijk welke middeleeuwer, is reeds op zichzelf voldoende om de rechtzinnigheid van een boek als En Route niet in twijfel te trekken. Eenmaal dat het vast staat dat Huysmans den mystieken weg gevolgd heeft, dringt zich een tweede vraag op: hoever is hij op deze moeilijke baan gevorderd? Zijne werken die alle autobiographisch zijn, kunnen daarvan getuigenis geven, doch slechts in eenen beperkten zin, daar het altijd twijfelachtig blijft of de schrijver soms niet geaarzeld heeft zijne persoonlijke ondervinding in deze subtiele zaken mee te deelen als eene algemeene waarheid. Om dit goed te begrijpen hoeft men zich deze waarheid voor oogen te houden: voor iemand die, zooals Huysmans innig overtuigd is van de waarheid der mystiek en deze beschouwt als de hoogste en eenig-noodzakelijke wetenschap, is het niet mogelijk de uitingen daarvan na te gaan met het zelfde diletantisch oog waarmee men een materieel feit of een kunstproces bekijkt. Zoo iemand zal uiterst voorzichtig wezen in het ontleden der gevoelens die de praktijk der mystiek bij hem verwekt, daar hij weet hoe licht men falen kan in deze netelachtige kwesties. En zelfs wanneer men aanneemt dat Huysmans nooit zulke aarzeling of terughouding zou gekend hebben staat men nog steeds voor het feit dat hij, door eene ongeneesbare ziekte geteisterd, in de onmogelijkheid is geweest ons het zieleleven zijner laatste jaren bekend te maken, dat onder mystiek oogpunt wel het meest belangwekkende moet geweest zijn vermits het werd bekroond door eene heldhaftige dood. Wat eerst en vooral treft in die autobiographische zielsgeschiedenis is de stijging in mystieke hoogte van A Rebours tot Les foules de Lourdes. Terwijl A Rebours en Là-Bas als het ware het voorwoord zijn tot En Route, La Cathédrale en L'Oblat die prachtige trilogie van de middeleeuwsche katholieke levensuiting: de mystiek, de kunst en de liturgie, zijn Sainte Lidwine en Les foules de Lourdes de uit de volheid van het gemoed gevloeide besluitselen van de grondbeginsels uiteengedaan in de eerste boeken. Huysmans werken vertoonen deze eigenaardigheid dat de laatste bladzijden niet alleen het gansche boek samenvat maar ook den geestestoestand kenschetst waarin het werd geschreven. Als zuiver naturalist kon hij geen tendenz-boeken schrijven; maar al zijne werken zijn het resultaat van opmerkingen die een besluit opdringen. Dit besluit is overal: het pessimisme.Ga naar voetnoot* In A Rebours is dat pessimistisch slotwoord bijzonder krachtig; het is misschien de hevigste, de bitterste en de prachtigste uitval der moderne literatuur tegen de kleingeestigheid, de dieverij en den droogstoppelgeest van den hedendaag- | |
[pagina 512]
| |
schen tijd. Maar dit vreemde boek - en is dit niet zonderling? - dat de ziekelijke fantasieën van een zenuwlijder schildert, dat met alle vooringenomen gedachten en conventies afbreekt, dat oogenschijnlijk ‘a rebours’ geschreven is van het gezond verstand, eindigt met een gebed - een zielsontroerend gebed. Het was de ziel die in de algemeene duisternis dezer afschuwelijke dagen smeekte om een weinig licht: ‘les consolants fanaux du vieil espoir!’ En na het verschijnen van A Rebours, zal in elk zijner volgende werken - En Rade, een zuiver naturalistische roman die onmiddelijk volgde, uitgezonderd - een gebed de uitsluitelijk pessimistische conclusies zijner vroegere romans vervangen. En vermits de laatste regels zijner boeken de eigenaardigheid bezitten den zieletoestand bloot te leggen, waarin gansch het werk werd geschreven, is het niet moeilijk, door de eenvoudige vergelijking der gebeden die zijne latere werken besluiten, zijn zielegang te volgen op den weg der mystiek. In Là-Bas, waar Durtal nog niet geloovig is, hoewel reeds in dat boek elk ietwat psychologisch geoefend oog zijne volledige bekeering kon voorzien - legt Huysmans het gebed in den mond van een der personen van den roman. Aangezien die roman grootendeels eene moderne omwerking is van middeleeuwsche dwaalleeren zal dit gebed niet zuiver orthodox klinken; maar het blijft niettemin een gebed ofschoon de zoekende Durtal in een vlaag van bittere wanhoop er op antwoordt met eene alles neerhalende pessimistische conclusie. Het is de laatste overwinning van den mensch. En bemerkt nu de stijging der ziel in En Route, La Cathédrale, L'Oblat! In het eerste boek dat ons voorkomt als de noodzakelijke en onvermijdelijke ‘douche’ die het katholiek bad voorafgaat, leert ons het eindgebed het verlangen en den strijd om zich los te scheuren van de wereld van iemand die, nog niet op vaste pooten staande, hulp en steun verwacht van wie sterker is dan hij: - ‘ah! vivre à l'ombre des prières de l'humble Siméon, Seigneur!’ - Hij zal sterker worden nochtans en reeds in La Cathédrale zien wij hoe hij, eigen zwakheid beter bewust, zich teenemaal, handen en voeten gebonden, over levert aan het hem voorbeschikte lot. Hij heeft nog wel zijne persoonlijke overtuiging over vele zaken en zijn iet wat lastig humeur, maar stilaan vordert hij op den moeilijken weg, zijn hart loutert zich, zijn zinnen vergeten veel aardsche bekommernissen en eindelijk, na het heerlijk lied dat hij in La Cathédrale de Maagd toezong bloeit gansch zijn ziel open in de bloem dezer essentieel mystieke gedachte die L'Oblat besluit: ‘Vivre n'importe où Seigneur! pourvu que ce soit loin de nous et près de vous!’ Daarnaast, op dezelfde mystieke hoogte staat de wonderschoone eindbladzijde van Les foules de Lourdes. Het zou mij te ver leiden moest ik hier elk dezer gebeden ontleden als de uitdrukking van een stadium van Durtal's mystiek leven. Ik wou alleen aantoonen hoe Huysmans mystiek geen dor formalisme is. Zij | |
[pagina 513]
| |
die eenig begrip hebben van mystiek zullen gemakkelijk de intieme beteekenis en de waarde vatten van Huysmans' gebeden vermits de uitingen der mystiek onveranderlijk zijn voor alle tijden en alle personen.
***
Hoe men nu ook de werken en het leven van Joris-Karl Huysmans beschouwe, uitsluitelijk op literair gebied of van een katholiek standpunt, de schrijver van A Rebours en En Route blijft een der meest krachtige figuren der XIXe eeuw. Wat heeft die man ontzaglijk veel gewerkt en gezocht! Als naturalistisch romanschrijver heeft hij die prachtige romans en novellen geschreven waarin het leven zoo bitter en zoo scherp is weergegeven dat de lezing ervan pijnlijk aandoet als de kleurlooze verveling of de harde slagen van het domme leven zelf. O! men kan ze op de vingers tellen de prozateurs die na Baudelaire en Flaubert zulk verfijnd en wortelvast proza schiepen als de schrijver van Croquis parisiens. En dan als kunstkritikus! met welk een scherpziende blik heeft hij in den smerigen papketel der moderne kunst de enkele brokjes ontdekt die verdienden te worden opgevischt! hoe piëteitvol heeft hij de primitieven begrepen en ontleed! Eindelijk als katholiek... Maar nu voel ik mij droef worden als ik dien langen levensloop herdenk vol verachting en misprijzen die hij te doorstaan had van wege het katholiek publiek. O! ik weet het wel dit publiek had zich deerlijk genoeg vergist wanneer het, bij het ontstaan van 't naturalisme (dat zijne technische wortels heeft in de voor hem onbegrijpelijke kunst der primitieven) Zola beladen had met al de zonden van het literaire Israël om logisch het recht te hebben den naturalist Huysmans te haten. Samen met de naturalisten had men in dien haat begrepen: een Barbey d'Aurevilly, een Hello, een Verlaine, een Bloy om de enkele reden dat zij kunstenaars waren middeleeuwsch van ziel en gemoed. Zij haten hunnen tijd; en dat is het wat men hun nooit vergeven zal. Men heeft liever salonliteratuur want, zooals Huysmans het zoo kernachtig-juist zegde: ‘il lui faut de l'honnêteté au tripoteur d'affaires, de la vertu au flibustier qui pourchasse une dot pour son fils et refuse de payer celle de sa fille; de l'amour chaste au voltairien qui accuse le clergé de viols, et s'en va renifler hypocritement, bêtement, sans dépravation réelle d'art, dans des chambres troubles, l'eau grasse des cuvettes et le poivre tiede des jupes sales!’ Dan kunnen ze komen schreeuwen over de onzedelijkheid van 't naturalisme, de katholieken die met neergeslagen oogen, de borsten der Lieve-vrouwen afkappen of stukskens papier plakken op den buik van 't kind Jezus uit louteren haat voor de absolute kunst die een primitieve hand door liefde geleid heeft geschapen. Maar ik stel mij de vraag: welk gebaar is moediger en eerlijker; zooals Barbey en Huysmans den rotten | |
[pagina 514]
| |
modderpoel der moderne maatschappij toonen in al zijn akeligheid of gelijk een Bourget en een Bazin er rhetorische bloemen over strooien, zoodat de verblinde menschen die ter goeder trouw die literaire bloemenwei willen bewandelen onverwachts wegzinken in al die rottigheid? En denk toch niet dat ik mij zou verwonderen over de miskenning van een groot kunstenaar; zooiets is natuurlijk niet waar? Wat minder natuurlijk is maar waarschijnlijk in dezen tijd wel worden zal is dat, terwijl Barbey, Verlaine en anderen begrepen werden en geliefd door een aantal uitverkorenen, hoe klein in getal ook, Huysmans nooit dien troost van wege de intellectueelen onder de katholieken gekend heeft. Alles en iedereen viel hem te lijf: de luidruchtige vrijdenkers en de vreesachtige katholieken, de groep der theoretisch-verdorde naturalisten en de magere kliek der ziekelijke peladansche idealisten - o! die idealistjes vooral, de plaag der XIXe eeuw! Dat Huysmans den troost bleef ontzegd door zijne geloofsgenoten gewaardeerd en begrepen te worden, is op zichzelf zoo vreeselijk niet; veranderen moet dit toch, vroeg of laat. Maar wat erger is dat is de schijnheiligheid die zich op zoo'n werk werpt als op een prooi en waarvan wij hier te lande een onvergetelijk voorbeeld gezien hebben, in de manier waarop men het werk heeft geexploiteerd van den grootsten, den eenigen grooten vlaamschen dichter van dezen tijd, Guido Gezelle. Nu reeds is Huysmans letterkundig lot aan 't veranderen, juist zooals dat van Gezelle en Verlaine veranderen zal. Na eerst bespot en veracht te hebben wat zij niet begrepen zijn de katholieken van taktiek veranderd. Gelijk een kind schijnheilig de scherven aanwijst van den pot die het zelf moedwillig en ongezien liet vallen, zoo roept nu het publiek met schijnbare verwondering: ‘zie eens die man is groot kunstenaar, het katholicisme schenkt ons, nog ten huidigen dage de schoonste kunst!’ Dat is waar. Maar zij voegen er niet bij dat die hulde en die erkenning enkel een voorwendsel zijn om het tweede deel van hun uitroep te verrechtvaardigen. Zij voegen er ook niet bij dat zij vroeger meegeholpen hebben aan den man zijn dood met het gedacht: hoe mooi is het geloof dat ons toelaat iemand dien wij niet begrijpen ongestraft te steenigen.’ Maar na al dit menschelijk dolen komt de Tijd die rechtvaardig is.
Jan Van Nijlen |