Vlaamsche Arbeid. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 467]
| |
Joris-Karl Huysmans en het KatholicismeIHet is geen wonder dat, in een tijd die de platte literatuur van een Bourget of een Bazin verkiest boven de diepere psychologie van een Hello of een Barbey d'Aurevilly, de bekeering tot het katholicisme van den naturalist Joris- Karl Huysmans en het schrijven van een boek als En Route algemeen aanzien werd als eene waanzinnige daad, niet alleen door de onverschilligen, maar zelfs door de katholieke meerderheid die maar niet begrijpen kon dat men zich zóo bekeerde. Evenals het lezend publiek in 't algemeen dat, tevreden met de slaafsche en teringachtige letterkunde der XIXe eeuw zich beleedigd acht door elk oprecht en rechtzinnig werk, volhardden de katholieke lezers, die noch Verlaine's mystieke Sagesse, noch Hello's hoogere philosophie begrepen, in hunne gemakzuchtige houding. Langs beide kanten bleef men, ofschoon onlogisch in 't princiep, logisch met de eenmaal aangenomen lafheid. De eene zouden Huysmans zijne bekeering wel vergeven hebben, ware het niet dat hij sarcastisch verfoeide al de ingebeelde en conventionneele hersenschimmen die de XIXe eeuw zoo hoog en zoo heilig achtte; de andere zouden zijn terugkeer tot de kerk zelfs met vreugde hebben begroet, als die niet voor gevolg had gehad de verguizing der hedendaagsche zoogenaamde katholieke kunst en de ophemeling der in hun oogen verouderde en nutteloos geworden mystiek. Het essentieel geschil dat onmiddellijk na het verschijnen van En Route ontstond tusschen den schrijver en het katholiek publiek was dit: de mystiek, die Huysmans beschouwde als de basis van het katholicisme, werd door het grootste getal katholieken aanzien als iets dat wel interessant kon geweest zijn, maar nu verouderd was en uit de mode; zij hielden den schrijver voor iemand die aardig wou doen. Deze allergekste houding is enkel te verklaren door de decadentie der mystieke gedachte die, na de naïeve populariteit der middeleeuwen, de glorierijke bloei der XVIe eeuw met Theresia en Joannis a Cruce, na de zoetsappige en salonachtige literatuur van François de Sales, Fénélon en anderen, in de XIXe eeuw nog enkel kon begrepen worden in hare reine integriteit door | |
[pagina 468]
| |
mannen die, zooals Hello en Huysmans, niet rechtstreeks onder den invloed stonden der moderne begrippen. Voor het grootste deel der katholieken was de mystiek sinds lang eene doode letter, en daarom is dit verschil van meening over eene in de oogen van Huysmans zoo belangrijke zaak, een der bijzonderste redens geweest om dewelke zijne bekeering werd betwijfeld. Maar er waren er ook nog andere. Men vond het zonderling, om niet te zeggen onzinnig, dat een man van zekeren leeftijd, na zulk een leven, ineens wou stijgen tot eene geestelijke hoogte die de meeste katholieken als onmogelijk te bereiken beschouwen. Men weet dat de mensch heel spoedig en gemakkelijk veroordeelt wat hij niet begrijpt of 't geen hem zonderling toeschijnt. Dat was ook het geval met Huysmans' bekeering, waarvan men de innerlijke zielegang niet snappen kon en dus ter goeder trouw in twijfel trok, zich afvragend waarom die man niet kon handelen zooals iedereen en zich niet kon tevreden stellen met wat hij zelf zoo schilderachtig noemt: ‘l'idéal bourgeois d'un Dieu.’ Ten andere kon men hem moeilijk zijne aanvallen vergeven tegen een aantal misbruiken en wantoestanden die iedereen allernatuurlijkst vond. Was het wel, vroeg men zich af, de rol van een nieuw-bekeerde op zoo'n hevige wijze te laken 't geen hij alleen laakbaar achtte? En waarom uitte hij zijne afkeuring in zulke bewoordingen? Het was dat woord, 't geen Huysmans later in La Cathédrale noemt ‘la peur des mots’ dat tusschen den schrijver en het katholiek publiek het misverstand deed ontstaan dat nooit geheel en al verdwenen is, zelfs niet dán wanneer hoogst-geloofweerdige personen Huysmans rechtzinnigheid hadden verdedigd en bewezen. De vorm veel meer nog dan de inhoud, de manier waarop Huysmans zijne gedachten uitte, veel meer dan die gedachten zelf, was wel de grootste struikelsteen voor de katholieken en dat om de eenvoudige maar pijnlijke reden dat die vorm een bij uitstek artistieke was. De houding der moderne katholieken tegenover alle literaire en plastische kunst is trouwens een der droevigste schandalen van dezen tijd. Als men eenmaal tot het uiterste van het idiote gekomen is en men, bijvoorbeeld, de schijnheilige, onware en botermelkachtige werken van een Bouguerau, en in ons land van een De Vriendt, een Janssens of een Wante katholieke kunst noemt en men de oogen sluit voor de eenig-godsdienstige en absolute kunst der primitieven, is het niet te verwonderen dat men de literaire waarde van Huysmans ontkent. Hadden En Route en Le Cathédrale geschreven geweest in de platte en kleurlooze taal van een Bazin of een Bourget, o! men mag verzekerd wezen dat niemand een oogenblik aan Durtal's bekeering zou getwijfeld hebben. Men heeft slechts de kritieken te herlezen die de verschijning van En Route begroetten om zich een gedacht te vormen van den schrik dien het spook van Huysmans realistisch en schilderachtig woord den katholieken | |
[pagina 469]
| |
inboezemde. Langs alle kanten klonken verontwaardigde protestaties; zelfs de Antwerpsche alhoewel zwakke stem van een fransch-schrijvend pastoor gilde mee in dat hatelijk concert en verklaarde niet te kunnen begrijpen dat iemand die zich rechtzinnig bekeert zinnen neerschrijft als: ‘les catholiques brament des cantiques’.Ga naar voetnoot* Waar is het logisch verband? Of is het misschien noodzakelijk voor een schrijver die zich bekeert het oor te stoppen voor het geloei der kerkelijke kudde, eer zijne bekeering als officiëel goedgekeurd en bevestigd kan beschouwd worden? Zulke redeneeringen die slechts kunnen ontstaan in het verslapt brein van een te vroeg kindsch-geworden kunsthater vindt men in vele pogingen ter beoordeeling van En Route. Nochtans, hoe men er ook heeft mogen over denken, den strijd dien de schrijver van La Cathédrale verklaarde tegen den modernen katholieken onzin, was het beste bewijs van de oprechtheid zijner inzichten. Huysmans was de man der radikale oplossingen. Eenmaal dat hij zich katholiek gevoelde betrachtte hij een absoluut katholicisme zuiver van alle gebreken afhangend van den tijd; en stuitte hij op wantoestanden, hij ging ze moedig te keer. Om dit echter goed te begrijpen hoeft men niet den toenmaligen kerkelijken toestand in Frankrijk te vergelijken met den huidigen toestand hier te lande bijvoorbeeld. De kritieken die hier wel eens op basis van zulke vergelijking tegen Huysmans geschreven werden zijn dus, vermits op slechten grond gebouwd, geenszins betrouwbaar. Het groote misverstand kwam overigens hier op neer: in plaats van Huysmans' werk te bezien met hetzelfde oog, waarmeê men de oudste literatuur en de plastische kunst der primitieven beschouwde, bekeek men het door het brilglas der mode; eens te meer had men uit het oog verloren dat kunst buiten allen tijd staat en alle conventie. Hoe men ze nu ook beschouwe, Huysmans bekeering is een zeer gewoon zielsproces wier verschillende stadia men kan nagaan van A vau l'eau tot in A Rebours en Là Bas en wier ontknooping ons gegeven wordt in En Route, La Cathédrale en L'Oblat. Een algemeen gedacht beheerscht al de romans en novellen die Huysmans schreef in zijne eerste, meer eenzijdig-naturalistische, periode en de strekking dezer werken is zoo klaar, zoo logisch-volgehouden en zoo weinig dubbelzinnig dat een enkel woord den mensch en zijn karakter weergeeft: pessimisme in den meest engen zin. Huysmans vond het leven eigenlijk meer vervelend dan slecht, en hij walgde er meer van dan hij het haatte. Zooals de in 't zwart gekleedde dubbelganger van Musset, heeft een treurige vriend, taedium vitae, | |
[pagina 470]
| |
hem van af zijne geboorte aan zijne hand door het leven geleid. Nooit was een pessimisme minder beredeneerd en meer oprecht: het was Huysmans' natuur. Stilaan, met de jaren, rijpte dat gevoel van verveling tot de zedelijke overtuiging dat alle leven slecht is en wreed; zoo naderde hij onwillekeurig tot het kristelijk pessimisme der middeleeuwen. Maar hij erkende nog ééne mogelijkheid van relatief geluk: de kunst. En na eene reeks boeken waarin eene wat-kan-me-dat-schelen berusting sprak poogde hij nog eens de ijdele vorm te grijpen van eene geluksillusie; hij schreef A Rebours. Het was de uiterste betrachting grenzend aan het waanzinnige van iemand die, met tot brekens toe gespannen zenuwen, microscopisch onderzoekt elken droom en elke daad om er het onvindbare in te vinden dat, werkend als een morphine-prikje, de vergetelheid brengt en, met haar, de illusie van wat rust en geluk. Maar na eene wanhopige poging om het leven vrank in de oogen te kijken liet de arme zoeker den moed zinken en stamelde het hopeloos gebed: ‘Seigneur, ayez pitié du chrétien qui doute, de l'incrédule qui voudrait croire...’ Men mag dus A Rebours beschouwen als de eerste, onbewuste stap van zijn terugkeer tot het katholicisme.Ga naar voetnoot(*) In dit vreemd boek, waarin de wanhoop snikt van hen die zich verloren voelen in de hedendaagsche wereld, zoekt de schrijver reeds naar eene meer positieve levensconceptie dan het pessimisme. Maar in hoever was hij dit zoeken bewust? Later, na zijne bekeering, in de voorrede van eene op eenige exemplaren herdrukte editie van A Rebours bekent hij dat hij, ten tijde dat hij dien roman schreef geen enkele innerlijke opwelling gevoelde om terug te keeren tot een godsdienst tegenover welke hij stond, niet als een vijand, maar als een vreemde die niets geen lust heeft om te onderzoeken wat er gebeurt achter de muren der kerk die hij als eene ‘curiositeit’ beschouwt uit oude tijden. A Rebours verscheen in 1884 en 't was eerst in 1892 dat Huysmans naar een klooster vertrok om zich te bekeeren. Wanneer wij aannemen dat A Rebours de eerste phasis is eener innerlijke omwenteling, kan men dan de acht jaren die verloopen zijn tusschen het verschijnen van A Rebours en dat van En Route verdeelen in verscheidene geestesperioden die zich logisch aansluiten bij die eerste opwelling naar iets hooger, naar het eeuwig licht der oude tijden en die de trage maar volledige ontwikkeling zijn dezer betrachting? Ik geloof het niet. Want in En Rade en Un Dilemne, een roman en eene novelle verschenen in 1887, kan men onmogelijk een spoor vinden van de gemoedsonrust die den schrijver van A Rebours zoo hopeloos om waarheid smeken deed en zekerheid. | |
[pagina 471]
| |
Die werken sluiten zich onmiddellijk aan bij de vroegere, zoo zeer zelfs dat En Rade een tegenhanger schijnt van En Ménage en Un Dilemne een tegenhanger van A vau l'eau. Dit bewijst dat het wreede gebed waar zijn roman van '84 mee eindigt geheel en al onbewust was en dat hij zijn nauwelijks op te merken en onderbroken gang tot het katholicisme dan alleen zou hernemen als zijne twijfelziekte niet meer kon genezen worden dan door eene zekerheid. Het is eerst in Là Bas, verschenen in 1891, dat men het logisch vervolg vindt van A Rebours Huysmans die begonnen was met de kunst lief te hebben om de kunst en dus, ofschoon niet theoretisch, feitelijk een aanhanger was van het ‘l'art pour l'art’, die later inzag dat de kunst alleen niet bij machte is de leegheid van zijn hart te vullen, verwijt haar thans zich niets van het ondoorgrondbaar levensmysterie aan te trekken. - ‘Qu'a-t-il donc vu l'art naturaliste dans tous ces décourageants mystères qui nous entourent?’ Kan men uit het feit dat de schrijver zich zulke vraag stelt niet afleiden dat er eene groote omwenteling heeft plaats gehad in zijn gedachten? Wellicht is die schijnbare omwenteling niets anders dan de logische ontwikkeling van zijn gevoel geworteld in den grond van een verschroeiend pessimisme. Zoekend naar iets wat in zijn geest en gevoel den afgrond vullen kan dien de kunst met hare heerlijkste bloemen niet heeft kunnen dekken, moest hij natuurlijk kiezen dat wat met zijn karakter, kunstgevoel en levensconceptie het best overeenkwam: de studie der middeleeuwen. Die keus was niet vrij, maar noodzakelijk. Even noodzakelijk als die keus was de manier van kiezen. Zooals altijd ging zijne voorliefde tot het absolute, het uiterste, en koos het satanisme als onderwerp voor een nieuw boek. Men mag nu echter niet uit het oog verliezen dat Huysmans naturalist was en dat, hoe belangwekkend en hoe verleidelijk onder kunstopzicht het middeleeuwsch satanisme van een Gilles de Rais ook zijn moge, kon hem dit moeielijk geheel en al bevredigen. Zijn oog, betrouwend op lang beproefde scherpzinnigheid, vergde feiten. En eenmaal dat zijne studies van het middeleeuwsch satanisme hem op het spoor gebracht hadden van het mogelijk bestaan van zekere hedendaagsche satanieke gebruiken was het voor den scherpzienden naturalist een gemakkelijk spel die feiten te controleeren. Als hij zoo ver was dat hij het bestaan van een modern satanisme bestatigd had, drong zich natuurlijk aan zijn geest het verband op tusschen hedendaagschen en middeleeuwsche duivelsvereering: als het een waar was, was het andere niet te loochenen. Daarmee deed hij een groote stap, want hij geloofde. Voor het oogenblik doet het er niets toe wat hij geloofde, want zoowel als het pessimisme zijner eerste werken maakte het satanisme van Là-Bas zijn geest toegankelijk voor het katholicisme. Met dit laatste werk, alhoewel het grootendeels steunt op de oude dwalingen der Manichëers kwam hij in eene door het katholicisme on- | |
[pagina 472]
| |
middellijk begrensde atmosfeer. Mag men daar nu uit afleiden dat de schrijver van Là-Bas, overtuigd van de werkelijkheid van het satanisme, het wezen der mystiek insgelijks had moeten erkennen? Op die wijze ware zijne bekeering met een enkel woord te verklaren; misschien is dit ook wel zoo, en heeft het woord aan Huysmans gericht door de overste van een Carmelitessenklooster: ‘vous êtes entré dans l'église par le toit’ eene diepere beteekenis dan de schrijver er zich zelf van bewust was. Maar welke waren dan eigenlijk, volgens Huysmans zelf wiens rechtzinnigheid als schrijver onmogelijk te betwijfelen valt, de redenen die zijn hopeloos leven belanden deden in de haven van het katholicisme. Ofschoon hij in dat prachtige hoofdstuk van En Route waarin hij tracht zijne zielsomwenteling te ontleden, beweert de plotselinge veropenbaring van licht en waarheid niet te kunnen verklaren, geeft hij nochtans drie redens, of liever drie bijkomende oorzaken van zijn terugkeer tot de kerk: zijne afkomst van een oude kristelijke familie, zijn walg van het leven en zijn kunstzin, zijne hartstochtelijke bewondering der schoonheid. Hoe onbetwistbaar de invloed ook geweest zij van dat godsdienstig atavisme en hoezeer zijne verkenningstochten in de schoonheidsvolle tijdvakken der middeleeuwen hem aanspoorden dieper het gedacht te doordringen dat zulke werken had voortgebracht, zeker is het nochtans dat zijn ingeboren walg van het leven de grootste drijfveer is geweest zijner zielsomwenteling. Zijn pessimisme, dat een tiental jaren vroeger reeds zoo vreeselijk wanhopig scheen, heeft zich nog verbitterd. Nu is hij slechts niet alleen overtuigd met Schopenhauer, wiens werken hem vroeger lief waren, dat het leven slecht en wreed is, maar nu weet hij dat smart en pijn de eenige reden en het doel zijn van het leven. Dit gedacht vindt hij terug in het katholicisme. In de boeken van het Oud Testament leest hij de klachten van Job, de lamentaties van Jeremias en andere profeten die, evenals zoovele schrijvers der middeleeuwen van Thomas a Kempis tot Theresia, het leven vloeken als een last en een straf en den dood aanroepen als eene verlossing. Zij geven een antwoord op 't geen waarop de moderne wijsgeeren niet kunnen antwoorden op 't geen nooit iemand heeft verklaard: ‘l'horreur iniatiale, l'horreur imposée à chacun de nous, de vivre.’ Die ontdekking moet Huysmans bizonder hebben getroften, vermits hij al zoolang naar eene waarheid zocht die zijn pessimisme logisch kon steunen. Hoezeer nu ook hooger aangeduide geestes- en gemoedstoestanden een grooten invloed gehad hebben op den schrijver van En Route, blijft er nog altijd eene psychologische subtiliteit over die aan alle ontleding ontsnapt en die eigenlijk het geloof zelf is. Uit bovenstaande oorzaken die Huysmans op den weg brachten van het katholicisme moet men het besluit trekken dat zijn geloof, in tegenstelling met dat van een Brunetière bijvoorbeeld dat uitsluitelijk gesteund is op de rede, enkel eene kwestie is van gevoel. Hij zegde het | |
[pagina 473]
| |
trouwens later in deze vrije bekentenis: ‘ma foi ne repose ni sur ma raison, ni sur les perceptions plus ou moins certaines de mes sens; elle relève d'un sentiment intérieur, d'une assurance acquise par des preuves internes... la mystique est une science résolument exacte; j'ai pu vérifier un certain nombre de ses effets et je n'en demande pas davantage pour croire; cela me suffit.’Ga naar voetnoot(*) Dit reeds hebben velen hem kwalijk genomen. Hij lijkt mij nochtans zeer eenvoudig dat een gevoelsmensch zich door redens van gevoel en een denker zich door spekulatieve redeneeringen laat overtuigen van eene waarheid. Welke ook de bijzonderste drijfveer moge geweest zijn die Huysmans tot het katholiek geloof terugvoerde, men had zich enkel bij het feit van dit geloof hoeven te houden. Maar het mystiek geloof van Durtal scheen zoo ongewoon, zoo onnatuurlijk in het oog der moderne katholieken dat zij verder wouen gaan zoeken naar de oorzaken dier evolutie en zoo kwamen zij voor toestanden te staan die zij niet bij machte waren te begrijpen en te beoordeelen. Alleen de rechtzinnigheid van een boek als En Route had hen moeten overtuigen van Huysmans goede trouw. Maar het was juist die rechtzinnigheid die zij betwijfelden, zooals de letterkundige wereld getwijfeld had aan den ernst van Baudelaire's Fleurs du mal. Is het daarbij nog noodig hier de getuigenis aan te halen van Huysmans' brieven geschreven voor en na het verschijnen van En Route en La Cathédrale en wier intieme, vertrouwbare en eenvoudige toon de rechtzinnigheid zijner werken onloochenbaar maken? Dit overtollig bewijs is wel nutteloos vermits altijd de waarheid blijven betwijfelen zij wien de waarheid kwetst.
(Vervolgt) Jan van Nylen |
|