Vlaamsche Arbeid. Jaargang 4(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 445] [p. 445] Nu Zeegnend... Nu zeegnend de avond over alle menschen gaat, die moede, de oogen sluiten en den slaap verhopen, goed moederke, zie 'k vóór me weer uw lief gelaat, en gaan als stenen weer uw slapende oogen open. Daar brandt een eeuwge vreugde in 't stralen van die oogen, daar ligt een eeuwge rust in de ernst van uw gezicht, in eeuwge liefde zijt ge naar uw kind gebogen, dat 't eiken avond nog naar u zijn denken richt. Zoo zag ik soms, te nacht, in droom, uw teer vizioen, dien eersten tijd, als 't lijden om uw dood nog brandde in schreiende ooge' en 'k reikte, ontroerd, naar u mijn handen, maar voelde niet op mijnen mond uw weeke zoen. ... Nu zal ik stille zijn, en kalm al mijn betrachten. 'k Weet dat ge hooger dan de gouden sterren leeft, en 't licht-omstraalde beeld dat voor mijne oogen zweeft, slechts is gerezen uit mijne eigene gedachten. Ik zie u aan en uw gelaat is zacht en goed als dat van heilgen die in helle nissen prijken. Ik zie uw verre schoonheid die 'k niet kan bereiken en 'k weet niet of ik blijde ben of weenen moet. Aug. van Cauwelaert Vorige Volgende