burgerswereld van Brugge (Sabbe is zoo wat voor Brugge de evocator die Baekelmans - maar hoe heel anders? - voor Antwerpen is), en tweedens omdat de twee overheerschende schrijversoorzaken ook steeds eender blijven: in zijn werk komt altijd, onwillekeurig misschien, iets plezierigs, iets vroolijks liggen, en ook vaak iets mystisch, dat paralleel loopt met zachte stemmige gevoelens, zoodat De Filosoof en Een Mei zeer karakteristiek uit één zelfde zielensfeer ontstonden... Die twee noten: de optimistisch-comische noot en de sentimenteel-mystische noot vormen de innerlijke leidmotieven van heel Sabbe's productie...
Nochtans wordt dat aldus-ontstane conventionneele ruimschoots vergoed door Sabbe's welgekomene gaven van blije gedachte, van fijne geestigheid en van frissche dichterlijkheid, waarvan ik reeds gewaagde, en door zijne knappe, plezante vertelkunst. De lezing van zijne romannetjes geeft genot lijk - 't is aan een Hollander dat ik deze spreuk ontleen - ‘een koel, rinsch, prikkelend glas lambiek, dat ge in drie teugen verschalkt’...
Echter nog, indien we voor Sabbe in onze literaire beweging een vast hoekje moeten kiezen - en ofschoon Sabbe wat aangaat de woordkunst en de voorstellingsmanier, naar de techniek dus, ontegensprekelijk tot de hedendaagsche school behoort - zullen juist die aangeduide eigenschappen Sabbe's werk, naar den geest en de stemming, dichter doen stellen bij dat van een Virginie Loveling en een Tony Bergman, een Nicolaas Beets en een Cremer, dan bij dat van een Querido, een Heyermans, een Couperus, een Streuvels.
In feite dunkt dat werk me te staan tusschen de romantiek van Conscience en Snieders en het naturalisme van Buysse en Teirlinck in en heel strikt te passen ook - strikter misschien dan dat van enkele andere onzer autors - in de traditie van onze vlaamsche letterkundige beweging. Eindelijk moet, in dezelfde gedachtenorde, de aandacht worden gevestigd op het populair karakter van een werk van dien aard.
Persoonlijk mag ik nu juist zoo'n werk niet hoog-heffen in eene geestdriftige bewondering - zooals ik kan hoogschatten, met geweldig-vereerende aandoening, het stoerer, brutaal-menschelijke, levensvolle werk van een Querido en een Streuvels, het cerebraal-titanisch werk van een Vermeylen, het aristocratisch artisten-schriftuur van een Teirlinck - de eigenaardige verdienste en de echte weerde ervan ontkennen, kan en mag of wil ik niet. Sterker, ernstiger, warer en min-oppervlakkige kunst bestaat er zeker veel in Groot-Nederland, weinig aangenamere, minzamere, geestigere en vroolijkere. 't Is juist eene verpoozing, eene distractie, na al dat ander zwaarder werk, De Filosoof van 't Sashuis en Een Mei van vroomheid, die twee boekjes van blije geestigheid en fijne dichterije, te herlezen.
Dan mogen we toch ook niet ‘het gemakkelijke’ van Mr Sabbe's romans overdrijven. Iets dat gemakkelijk wordt gelezen, is niet noodzakelijk iets dat