Vlaamsche Arbeid. Jaargang 4(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 426] [p. 426] Venezia I Aan Platen Hij die der schoonheid hoogste wetten prees de al-heerlijkheid van 't koninklijke woord, en 't laffe volk met angst'ge twijfel-vrees vervuld, begeesterend heeft aangespoord om trotsch te stijgen waar zijn hand naar wees, - hij kon alleen in muzikaal akkoord doen zingen, wen de schim der stad verrees, het venetiaansche lied in 't duitsche woord. Hoe ruischt zijn rytmus mijne onmacht toe wanneer ik, landend aan dit eenig strand, zoo weemoedsvol mij afvraag waar of hoe ik klanken vinden zal om te verwoorden wat hij zag en verkondigde zijn land in blijden echo, een nog nooit gehoorden. [pagina 427] [p. 427] II Het Water Wanneer de zon, o witte en roode stad! in 't fonklend paarlemoer schijnt der kanalen, waar elk paleis door 't lichte spel der stralen een schaduw van zijn eigen beeld omvat, dan kan alleen het blauwe water malen wat niet een kon: uw allergrootste schat waar, eeuwen lang, de hoogste om bad in kleur verbeelden of in klank vertalen. En daar niets roert die schoonheid, gloed noch storm schijnt het den dichter die onmachtig is om 't beeld te gieten in zoo puur een vorm, of 't water zelf de stad in verzen zet daar in dien spiegel kleur een rytmus is en elke klank een rytmenzwaar sonnet. [pagina 428] [p. 428] III Avond Nu is de laatste straal der zon geweken en in den hemel zijn de kleuren broos, zoodat de zuiderwind die ademloos erlangs wuift schuchter doet verbleeken het laaiend rood tot bijna blauwend roos dat geelgroen is waar 't in de zee gaat breken. Nu is 't het uur dat elke ziel zich koos om op het water dat zoo luid kan spreken te varen in de schaduw der paleizen wanneer met dieper kleur de zomernacht het laatste blauw des hemels gaat vergrijzen, en neerdaalt van het zwart-bewolkte Oosten dat lichtend niet zoo inn'ge schoonheid bracht volmaakte goedheid die bijna kan troosten. [pagina 429] [p. 429] IV Murano Hoe zuiver straalt de hemel overal! wijl schuchtre wasem nog omhulde het eiland dat weldra zoo licht en gulden als kleur'ge bloem op 't water deinen zal. En toen het middaguur het blauw heelal gelijk een glas met zon boordevol vulde dacht ik: hoe kan, ontloken in 't kristal, het blijde licht zoo'n lichte weerschijn dulden. O godlijk eiland! Hoe begon in vreugd uw groene boord te ruischen van gezangen wier jubelklank de oudste tijd nog heugt, toen in uw veien grond ontloken was de vuur'ge bloem die innig houdt gevangen de ziel van 't licht in 't allerbrooste glas! Jan van Nijlen Vorige Volgende