Vlaamsche Arbeid. Jaargang 4(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 387] [p. 387] Vers Eens zaten we bij avendval Te luistren naar de boomen: De koele wind stak ruischend op Ten westen uit gekomen, verstervend, zwellend keer op keer bij henengaan of naken - wij hoorden steenend boven ons de dorre takken kraken. Mijn hoofd lag rustend in uw schoot gij streeldet mij de wangen. Ik zag het driftig wolkgevaart van avendrood bevangen. En zag uw blozend aangezicht naar 't mijne neergebogen - Het scheen mij of 't van schemering was droevig overtogen. De stem van de avenddroefheid klom van klagen ongemeten - o peinzend oog, hoe kon ik ooit uw reinen blik vergeten? - Herman de Schutter Vorige Volgende