vlak voor den neus, ze zijn zou oud als... de straat, alleen blinden zien ze niet.
We hebben een klassieken voorganger, elk kind kan hem u noemen = Conscience. De man, die, naar een gemeenplaats geworden gezegde, ons volk heeft leeren lezen, is nog steeds, nu, dertig jaar na zijn dood, de geliefkoosde, en meest gelezen schrijver van ons volk. In 't buitenland is hij nog steeds de vertegenwoordiger van de vlaamsche letterkunde. Als een vreemdeling één werk van onze letteren kent, dan kent hij den Leeuw van Vlaanderen. Dat feit stemt tot nadenken. Wat is er zoo bijzonders aan Conscience, dat hij zoo volkomen en onverliesbaar het hart van ons vlaamsche volk veroverd heeft, en dat hij, zoo heel en al vlaamsch zijnde, toch en juist daarom, europeesch geworden is?
't Zal aan de taal liggen, die hij schrijft; ze is niet zuiver, ze is bevlekt met gallicismen, ik geef het toe, maar ze is bevattelijk voor iedereen en bevallig. 't Zal aan zijn vertelkunst liggen, aan zijn onderhoudende, boeiende, meesleepende manier van verhalen. 't Zal ook liggen aan de gevoelens tot welke hij zich richt en die hij tracht op te wekken: bewondering, geestdrift, medelijden, rechtsgevoel, offervaardigheid, godsvrucht, berusting, blijdschap, al de edele schoone aandoeningen van 't menschelijk hart. Hij drukt zijn lezer niet neer, hij maakt hem niet levensmoe, hij kweekt geen haat, geen afgunst, geen misnoegdheid, hij roert geen lage, dierlijke driften op. Aan dat alles ligt het, maar, mijns inziens, daaraan niet alleen.
Want zie, ik weet een dorp, waar de geneesheer, de man is al dood, eens den inval kreeg om de geschiedenis te dramatizeeren van den plaatselijken baron, die zich in den Besloten Tijd onderscheidde in de verdediging van een naburige abdij. Die tooneelbewerking werd nooit gedrukt, de geneesheer liet zich niets voorstaan op de letterkundige waarde ervan en hij had gelijk, maar: de bevolking van het dorp en van het omliggende was zoo ingenomen met het stuk, dat de twee aangekondigde opvoeringen haar kijklust niet verzadigden, maar dat ze vijf, zes zondagen achter malkaar het verschouwburgd schoollokaal kwamen vullen om het stuk nog eens en nog eens te bewonderen onder geschrei en gejubel.
Aangemoedigd door den onverwachten bijval, dramatizeerde de geneesheer tegen den volgenden winter de legende van de plaatselijke heilige. En zie, zijn moeite kreeg weer dezelfde belooning.
Waarom onstak de dorpsbevolking, maar de geheele bevolking, hoor, in geestdrift voor het kunsteloos tooneelwerk van zijn geneesheer? Omdat ze daarin zag optreden haar eigen bewonderde geliefde dorpshelden, de helden van haar eigen gewijde en ongewijde geschiedenis, de helden waarvan de ouders bij winteravond vertelden aan hun kinderen, waarvan ieder dorpeling nog elken dag kon zien waar ze gewoond en gewandeld, geleden en gestreden hadden. Ze zagen hun eigen dierbare overleveringen herleven, vertast en verzichtbaard voor hun oogen...