Vlaamsche Arbeid. Jaargang 4
(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 380]
| |
De VeermanMijn Moeder zegde mij CastelGa naar voetnoot(1) te vreezen. -
Castel lag over-Schelde schoon
ten toon;
en onze kindervingers wezen
naar over: ‘zie dien toren en die wijk
eens lonken van achter den groenen dijk!
Toen zegde Moeder ons Castel te vreezen!
Was 't uwe schuld, oh, groote Broeder,
die toch maar gingt, - al angstte Moeder, -
den groenen dijk op, jong en fel,
als 't Zondag was, naar 't vrij Castel? -
Of was het om de Schelde maar,
dien breeden plas,
die vol gevaar,
en water was? -
Of om den nacht, waar, ginder over, wel
een moederskind kan in verdolen,
terwijl het drabt met slijke zolen,
door 't poldervettig-slijk-Castel? -
Hoe 't zij, mijn Moeder leerde ons vreezen,
en 'k ben nog niet van deze vrees genezen. -
Want als ik denk, hoe 't was vóór Jezus kwam,
dan dunkt me dat de menschen doolaards waren
daarover in den nacht, en nooit den dam
bereikten om naar licht en zon te varen.
| |
[pagina 381]
| |
Zij strompelden voort, al dragend 't zware
gewicht der zonde op hunnen nek,
van hier naar daar, één dolersschare
van 't Sint Amandsch - naar 't Koningsrek.
De veermans van daarover sliepen,
hun booten lagen in de boei,
hoe luid de menschen dan ook riepen
't wanhopig Over! Overaoei!...
Tot eens de Veerman kwam,
die kloek de riemen nam
en uit den nacht
ons overbracht
naar 't land waar licht en liefde lacht!
O Jesus, vrome Veerman, die van uit den hemel
gekomen zijt om in de kranke boot te springen
van 't menschlijk schepselwerk, met welk een lichtgewemel
de riemen uwer Liefde door het water gingen!
En hoe wij, kinderen van het duister,
gevlogen kwamen naar uw luister!
En hoe wij varen nu, en varen blijven,
zoolang tot wij den hemel binnendrijven!
Jan Hammenecker
|
|