Telkens haar klepel sloeg, verscheen een witgemutst hoofd aan het kijkvensterken nevens de keukendeur: het hoofd mijner tante Let zaliger, wier brave ziel God hebben moge.
Die toog, die schabben, die Antonius en de overige bijhoorigheden van een pennewarijwinkel waren echt, niet geschilderd op eenig doek of scherm; want hier ń gold het geen theaterstuk, maar een tooneel uit het werkelijk leven, 't Was alles degelijk en waar gelijk mijne tante zelve, die koffie aan 't malen was, en vrouw Schooten met haar grijswordende blessen, die haar vroeg toen zij gedaan had met draaien:
- Geen nieuws, Let?
- Och, nieuws en geen nieuws, zei moeie met 'nen zucht.
Zij schepte het gemalene in 't kleinste weegschaalken, hield het omhoog, en met den koffie scheen ze ook de woorden te wegen, die ze nog bijvoegen wilde.
- Fideels vrouw die weer een kind gekocht heeft.
De toon waarop dat gezeid wierd, bewees klaar dat de moeder, Fideel, ja zelfs de boorling, groot ongelijk hadden in tante's oogen.
- Ja, dat heeft me Lies verteld, knikten de blessen; hoeveel zijn er daar nu al?
- Acht en drie dood, als 't u blieft!
- 't Is een geheel garnizoen, vond de klant.
- En't moet toch allemaal door Fideel alleen gewonnen worden!
- Ja... en dat briefdragen wordt niet te vet betaald, porde de gebuurvrouw, want ze wilde wel eens weten wat het opbrengen mocht vier gemeenten van dagelijks nieuws te voorzien.
- Vierhonderd vijftig frank.
Vrouw Schooten zou in de handen saamgekletst hebben, ware het niet geweest van haar vierendeel koffie.
- Amei! viel ze uit, en acht kinderen?
- En vader en moeder, deed moeie aanmerken, als om te herinneren dat de twee, die den zwaargeladen familiewagen voorttrokken, toch ook van den hemelschen dauw niet konden leven.
- Ne jongen, hee?
Tante knikte, van langsom meer beschaamd over mijner ouders euveldaad, want mijne kunne had hunne plichtigheid nog verzwaard. 't Was klaar te hooren dat de knapen hier in geenen geur van heiligheid stonden.
- Die jongens... g'hebt er geen deugd van voor ze moeten loten, jammerden de blessen.
- Ja, en dan vallen z'er nog in, jeremiasde de witte muts.