Ook die autobiographische uiteenzetting - de literatuur ontleedt, schat en belijdt haarzelve - geeft een maatstaf ter beoordeeling van de weerde van zulk enkwest: 't bepaalt, meet, omlijnt, analyseert de invloeden, de strekkingen, de kunstopvattingen, de idealen van eenen tijd. Hierover schreef Jean de Gourmont, bij gelegenheid van Georges Le Cardonnel en Charles Vellay 's enkwest ‘La littérature contemporaine’: ‘Il y a aurait là même un nouveau genre de critique, où les auteurs nous diraient ce qu'ils pensent de leurs oeuvres et comment ils les conçoivent’. Want iedere literator kan, inderdaad, mededeelen de invloeden die hij onderging, de uitdrukking die hij bedoelt, de essentie van zijnen eigen invloed, de originaliteit van zijn pogen, en de wettelijkheid zijner esthetische procédés, de philosophische of godsdienstige gedachten die mogelijk zijn werk bezielen; in 't kort: zijne theorien formuleeren. Zoodat eene vlaamsche ‘enquête littéraire’ wellicht aan de geschiedenis der literatuur zal overleveren de theoretisaties van onze tegenwoordige kunst. Misschien wordt dan ook wel, door zoo'n onderzoek, onze letterkundige evolutie aan de algemeene beweging der hedendaagsche gedachte vastgeknoopt.
Zoo'n onderzoek, vooral indien we daarnaast eens eene reeks voortreffelijke reportage-studies (wiens nut van ongelijk denzelfden aard is als dat van eene letterkundige rondvraag) konden bezitten, zou al de noodige bouwstof leveren tot een kritisch werk, dat nog niet gemaakt werd, tot eene synthetische studie onzer literaire beweging. Wie weet wordt onze tijd nog geen tijdvak van geestelijken samenhang, en zedelijke affiniteit zooals waren: voor Frankrijk, het Romantisme, het Naturalisme en het Symbolisme, voor Engeland, het Preraphaelisme, enz.?
Zooals Jules Huret, Georges Casella, Charles Vellay, Georges Le Cardonnel het gedaan hebben bij de fransche schrijvers, zoo zou iemand dus bij de voornaamste auteurs van ons land hunne meening aangaande de tegenwoordige literatuur moeten inwinnen.
Met dat inzicht zou die literaire reporter ze moeten uitnoodigen eenige vragen te beantwoorden, deze die hij het doelmatigst zou achten tot het bereiken van zijn doel, zooals hooger omschreven. Hij zou, bijvoorbeeld, aan de schrijvers volgende vragen stellen:
Welke, volgens hen, de overheerschende tendenzen, de karakteristieke eigenschappen onzer hedendaagsche Nederlandsche dichtkunst, van onzen roman, ons tooneel en onze kritiek zijn? Welke de evolutie is die zich pas in de literatuur aflijnde en welke dus - hoe? - volgens hen, de poëzie de roman, het tooneel en de kritische methode der volgende jaren (deze dus van de generatie die nu weer het geslacht van 1880 begint te vervangen) zijn zal? In andere woorden: Welke kunstvorm hen best geschikt lijkt de betrachtin-