| |
| |
| |
Liedjes
Rythmendans
Wil een rhythmendansje, kind,
zoo een dansje, luchtig-fijn,
volg het waar het henen wil,
Langs het koren ruischt het waar
windezuchten, vluchtig-vlug,
gouden kopjes - dansensreê
Door de bosschen luidt het licht,
klinken, klinken, klinken
en weer hoog omhoog - geniet
Juicht het in je zelf, mijn kind,
wil het zingen, zingen-uit
volg zijn edel-lichte spoor
| |
| |
Komt een rhythmendansje, luid,
van den witten wintertijd,
Rein je lied en rein je ziel
blijer klinkt het, zingt het uit,
volg het liedje, lieveling,
| |
Liedje van Weemoed
Regen, regen, windgevlaag,
regen-weenen, windgeklaag,
eenzaam zit ik, koud en stil,
in mijn kamer, zonder wil
Zacht verlangen in mij zingt,
dat mijn stormend hart bedwingt
lied, gij werd me een zegen,
lieve redden uit den nood,
gevend levens-wijn en brood,
ál maar ruischt de regen.
Weenen wille ik wel om een
| |
| |
en niet weet wat zij zich doet,
eenmaal was zij mij zoo goed,
ál maar ruischt de regen.
Regen, regen, windgevlaag,
regen-weenen, windgeklaag,
eenzaam zit ik, koud en stil,
in mijn kamer, zonder wil
| |
Nachtmuziek
Dat zijn de wilde violen,
zij klagen zoo woest door het woud,
dat zijn de wilde violen,
zij maken mijn harte zoo oud.
Zij klagen mij alle de nachten,
breed-stormend weer zwelt hun gezang,
zij klagen mij alle de nachten,
zij maken mijn harte zoo bang.
der geesten van woud en van lucht,
dat zijn de wilde violen,
ik luister in 't duister en zucht.
|
|