Vlaamsche Arbeid. Jaargang 4(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 292] [p. 292] O Vrouwen O vrouwen, die daar in het najaar gaat, Met stille schreden in den grijzen morgen, Hoe heeft de regen van uw schoon gelaat De blanke lichting schemer-dof verborgen? Gij die doorgloried droegt in lichten dag Uw hoofde' en lijvedans in goude omlijning, Dat mijne ziel, verrukt om 't fijn gerag Was wevend rijke klanken op uw deining. Hoe heeft de nuchtre morgen met zijn licht, Dat grijs en koel hangt in de rustge straten, Tot zacht-en-stillen gang uw dans verdicht, Tot vroom-gedoofde blankheid uw gelaten? Als ik u vroomlijk treden zie en zacht, Moet ik wel peinzend gaan in teeder schromen En van dees morgen koel begroet en lauw veracht, De stille en innige schoonheid vroom bedroomen. Theo Weiman. Vorige Volgende