Vlaamsche Arbeid. Jaargang 4(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 232] [p. 232] Armoede Gij weet, mijn God, wat ik geworden ben: een bedelaar langs bladerlooze dreven, en die slechts leeft van zoet'herinnering, en die steeds weent om die ontgoocheling, en om de koude leugen van zijn leven. Wat moet ik doen, mijn groote God, ik die eens schoon was als een held uit oude sagen, om weer in blijde zaalgheid als voorheen, der heemlen zilvren gordel om mijn leên en in mijn hert uw gulden licht te dragen? Hoe moet ik boeten om mijn lentedood?... 'k Heb alles wat ik had tot gruis getreden, 'k heb niets dan diepe zuchten voor mijn daên, en in mijn oogen nog een doffen traan en slechts wat dorre bloemen voor gebeden! Felix Timmermans Vorige Volgende