Vlaamsche Arbeid. Jaargang 4(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 202] [p. 202] Kerstnacht De kerstnacht spreidt zijn vergezicht van wit en wolkig blauw en licht, en over steên en landen ligt als rust van zomernachten; langs luidelooze straten staan de huizen dicht, met sneeuw belaan, en rilde op naar den Hemel gaan de boomen als gedachten. Uit spichte toren klingelt hel, in de open nacht, de kloosterbel, en zwijgend komen uit hun cel de monikken getreden, die vieren gaan, ter nachtsche mis, de driemaal heilge heugenis van God die mensch geworden is, met zangen en gebeden. Nu komt de Hemel te gemoet naar de aarde, o menschen, God is goed; zijn geest ontroert ons diepst gemoed ons denken en begeeren. Het turen oogen, strak en klaar, het reiken hande' in beegebaar, het zuchten vrome zielen naar de nieuwe komst des Heeren. De wereld ligt in rust'gen nacht, gelijk een vrouw die, zonder klacht, het nakend barensuur verwacht, in bange en blijde lijden. Nu wordt der menschen roep verhoord, de wondre kerstmis-sterre gloort, nu zal de nieuwe Gods-geboort' de wereld weer verblijden. [pagina 203] [p. 203] Nu zal de simple vrede gaan langs ieder huis, en kloppen aan de deur en - waar ze wakend staan en biddend haar verbeiden, en knielen, nederig in kring, voor dezen laten vreemdeling - in overvloedige zegening zijne armen openspreiden. O die nu dolende over 't land nog zoekt waar laat de lampe brandt, om uw verkleumde hoofd en hand te warmen, kom, treêd nader; gij, die op kerstnacht honger lijdt en toch mijn goede broeder zijt, kom, deze nacht heeft ons gewijd tot kindren van één vader. Het drijft verzoening over de aard; nu werd de God der vree gebaard; gij, needren, staart ten Hemelwaard en reikt uw smeekende armen, en gij, mijn broeder, doof den haat die spreekt uit uw bedroefd gelaat, leg op mijn hart uw hand en laat me op mijne borst u warmen. Aug. Van Cauwelaert Vorige Volgende