Vlaamsche Arbeid. Jaargang 4(1908)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 149] [p. 149] Doode Leliën Dood-dorre leliën, zoo langzaam verwelkt, die nu zoo treurig uw droef-blanke kelk, naar mij houdt omnedergeslonken... Dood-dorre leliën, - o bekeren van smart, wie heeft toch uit uw slensende hart, wie toch? - de droefheid gedronken? Schoon is uw dood, als de leste lach, van 't leste licht, van een liefde-dag, schoon van stille herinnering... En als zielen, die verkrampt van pijn, naar 't eeuwige duister gebogen zijn, zoo staat ge in d' avond-schemering... Leliën, gij waart té schoon voor dees eerde, Uw kelken dronken té veel zonne-kleerte, - zij moeten versterven... Want wát kan in dees eerde-dagen van levens-pijn, en lijdens-klagen nooit, nooit verdérven?... Dood-dorre leliën, zoo langzaam verwelkt, die nu zoo treurig, uw droef-blanke kelk, naar mij houdt omnedergeslonken. Dood-dorre leliën - o bekeren van smart, Ik heb toch uit uw slensende hart, ziels-lijden, en droefheid gedronken... Magda Peeters Vorige Volgende