- Als dát uitbreekt leven wij eenen dans mee dat het stuift.
- Kijkt, wat een weerlicht! Kijkt!
- De hei brandt.
- En hoe stil het is....
- Daar dreigt iets vreeselijks in dien hoek, wees Draling met zijnen stok. Jongens, jongens, als dat ooit voorgoed doorbreekt!...
De onder-brigadier vroeg benieuwd:
- Gij met Fransen gaat naar den Ganzenpoel tot twee uur; wij gedrieën moeten naar Klokkeput tot drie.
- Als het zoo donker blijft loopen we verloren, vreesde Dros.
- Och, we zijn immers gewend te spoken in 't veld. We komen toch ergens uit.
- We zullen trampelen terwijl ze ginds hun kermis uitvieren, en anderen slapen.
- Een goede nacht voor smokkelaars, meende Fransen. 't Is helledonker; eene bende schuift u ongezien voorbij op een paar stappen.
- Ja, smokkelaars! zei Vanloon nu. Rosse Gerrit is weer los uit het gevang. Weet gij ook dat hij het plein over is?
En terwijl de anderen benieuwd opkeken, vleide hij zich onbekommerd neder. Stommelings rookte hij weer voort in ver gepeins. Draling werd opmerkzaam:
- Zoo, is die weg vannacht? Dan is er waarschijnlijk iets op handen. Wisten we maar wat en waar.
En daarop klonk zijne stem spijtig:
- Hatelijk dat ge altijd op goed geluk moet te werk gaan. 't Is een geslepen smokkelaar, Vanloon. Gij zult hem misschien niet meer tegenkomen.
- Zijn tijd kort hier; maar.... ge kunt niet weten.
Vanloon lachte eens, en dan verachtelijk:
- Ba! als ik kan, pak ik hem.
Ze keken naar den donkeren hoop die gesproken had op zulken kalmen, onbevreesden toon. Nu, 't was goed praten van verre, meenden zij. Gerrit is en blijft een gevaarlijke schurk, waarmee hunne Hollandsche broeders reeds spel hebben gehad bij 't zoutsmokkelen. Daarom raadde de brigadier nu aan goed uit de oogen te zien, als men hem ooit betrappen kon. Hij zei waarschuwend:
- Wacht u voor den rosse. Aan de kommiezen heeft hij den vijand gezien. Uitwendig, ja, gebaart hij van niets. Al fijnigheid wat er aan is: beleefd staat zijne hand tikkens gereed naar zijne muts, maar in de ziel haat hij al wie 's konings uniform draagt.