En toch heb ik iets gevoeld in de Berliner Kunst-Austeilung, iets dat mij bijbleef uit de gezamentlijke beschouwing en dat mij scheen bij alle kunstenaars aanwezig te zijn.
Het salon bevatte over de 2000 schilderijen en beelden, bijna uitsluitend van duitsche meesters, buiten eenige Belgen (Farazijn, Richir, Gilsoul), eenige Polen en andere zeldzame vreemdelingen. Het ware uitzinnig hier namen te noemen, die ik zelf voor de eerste maal las en voor het meerendeel reeds vergeten ben.
Ik zoek in schilderijen altijd gevoel en aandoening en beschouw de gevoeligheid als het wezen, het meest eigenlijke der hoogste kunst. Als ik dus zeg dat er in Berlijn veel goed werk was moet het in dien zin verstaan worden.
Dat gevoel en die aandoening waren te vinden in de meest verschillende genres, kunstopvattingen en levenswijzen, zoodat de toeschouwer daar zoowel als te Parijs of te Brussel er moet op bereid zijn de schoonheid te ontvangen onder welk karakter zij zich ook moge voordoen.
Zoo waren in Berlijn artiesten, hoogmoedig en alleen uitziend boven het algemeene leven, en werken scheppend als daar was: Dem unbekannten Gott van Hans Bühler: Rotsen aan den boord der zee, de onberoerde; op een voruitspringenden blok, een naakte jongeling, teekenend op het goud der verre wateren en den avond-gloed van het meteloos luchtgespan, dragend in zijn meide handen, als een schat, eene offerande en die schroomend reikend naar de eindloosheid.
Zoo waren er anderen, asceten of mystiekers, zoekend in symbolische, legendarische voorstellingen hunnen haat voor het stoffelijke neer te leggen.
Zoo waren er anderen nog, leidend hetgeen ik zou willen heeten de Rembrandtieke levenswijze, in stilte meedoend met de gewone menschen en schilderend een landschap, een intérieur, een stadshoek met de gevoeligheid die zij weten niet waarom, uit die eenvoudige dingen tot hun heeft gesproken.
Dat al was te Berlijn, zooals overal in de groote tentoonstellingen. Wat er niet was: 1. Absoluut realistische kunst; 2. Gecompliceerde kunst, oneindig van bediedenis en verfijning, als die van Gustave Moreau; 3. Aristocratische kunst, als van Knopff; 4. Satanisme, als van Rops.
Hetgeen er eigenaardig was, en bovenal duitsch, en elders in zoo aanzienlijke verzameling niet te vinden, waren de portretten, de militair-historische stukken en landschappen.
In Duitschland zijn er meer dan elders menschen om te conterfeiten: de keizer en de koningen en de prinsen van de verschillende staten; daarbij al wat gezag heeft en hooger staat draagt een titel, die bij hun naam hoort als een adel en zelfs aan hunne vrouw overgaat.
In Duitschland ook bestaat nog het besef van gezag en dapperheid. De militaire stukken of de historieschildering zijn er niet als de soldaten van