Vlaamsche Arbeid. Jaargang 3(1907)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 176] [p. 176] Geloovige Avend Is de avend oud van tijd en loom van kreuple uren, (Ach, dat geen stuipge hekse heur berijd' en over 't bezemstoksken naar den Oosten ture.) zie dan hoe zonder orgelronk noch belgerink het allerstilste Lof begint. Oovral rijst de kranke maan, sacramenteel geheven, men blaast de koolge keersen wilder aan: de starren in den kelderdonkren tochtig beven. De wolken smeulen zwaar langs 't wijd verwulf als wierooksmoor in Sint Gerulf. De gulden lusters der gesternten ruchtloos sintlen de koele en donkre koor uit, naamloos ver... 't Is of hun gouden, glimge schaaklen nimmer tinkien; Die lustren hangen windstil toch uit de oude lucht, voor iedren Heilge, zonder gerucht... 't Geboomt der bosschen helt in 't schimrend licht voorover, 't gestruik hukt in den keersenschijn en kwelt de sluikge grassen; prevelt iemand in den loover? De heiplas is een gure kerke-ruit: de Lofplecht kwijnt er dieper uit. Is de avond oud van duur, vervaakt van zacht vervelen, (Ach, dat het groene hostievuur der ronde maan er eerst tot guldenheid vergele!) zie dan hoe zonder orgelronk noch belgerink het allerstilste Lof begint... Karel van den Oever Vorige Volgende