| |
| |
| |
Kunstkroniek
Because the soul is progressive, it never quite repeats itself, but in every act attempts the production of a new and fairer whole.
Ralph Waldo Emerson, Essays, XII art.
Wij hebben hier, te Antwerpen, de Driejaarlijksche Tentoonstelling gezien en, weinigen tijd te voren, terzelfde zalen, het salon der ‘Kunst van Heden’. Zullen de menschen mij overdreven heeten, zoo ik mij over deze kunstbetoogingen, in 't geheel beschouwd, misnoegd en onvoldaan verklaar? Toch, hoop ik, zullen zij mij eerlijk noemen in mijne bewondering, want ik wil het zijn, en goedkeuren misschien in mijne betrachting want alle betrachting is toch goed.
Niet waar, mijn vrienden, bij elke opening, zien wij verwachtend uit naar beter en mooier, en wij worden maar altijd bedrogen. Wij volgen de tentoonstellingen, al sinds hoe lang? wij beschouwen die, met recht geloof ik, als gezamentlijke kunstuitingen, als hoogere daden van schoonheids-openbaring en, naief geloovend aan ontwikkeling en vooruitgang, omdat alles in ons nog groeiend is en wordend, omdat wij, vol jonge geestdrift, rondom ons eene stage beweging naar hooger, naar eenheid meenen te vermoeden, zoo hopen wij altijd dat eens De Tentoonstelling zal opengaan, waar de zeldzame, met zorg gekozen stukken ons zuiver esthetisch genot en wijdere gedachten-vizioenen zouden geven.
Maar neen, Brunin maakt nog altijd zijne stevige bruine chromo's voor den Duitschen afzet, Van der Ouderaa laat ons
| |
| |
nog altijd zijne fijn-geschilderde modellen zien. Die mensch moet veel uitgeven aan den theater-leverancier. Daar stond Grieksch op den statigen lijst van zijn stuk, Vergankelijkheid. Ik trok mijn onheusche woorden in en ik zou eerbied hebben voor den man, als ik maar met zekerheid wist dat hij Grieksch kent en Homeros soms in de oorspronkelijke tale leest. Jufvrouw Alice Eckermans is nog altijd toegelaten. Lang vergeten beroemdheden als Stobbaerts worden weer opgegraven en als voor 't eerst in hun waar genie veropenbaard. Menschen laten hun zoo iets aanleunen, het wordt eene ware suggestie, en zij komen vol bewondering staan voor De(n) Hondenscheerder, De Koekebakken, Het Slachthuis, Een stal met mest. Ziet hoe sterk, hoe vlaamsch, snuift, het riekt.
Toch herdenk ik, met eene siddering in 't gemoed, die landschappen vol zachte weelde, vol zoele avondstemming van den grooten franschen schilder, René Ménard. Het is de man der zachte tinten. Zijn land is een eindeloos stil en droomerig avondland. Daar zijn eile of donkere dennen, onbeweeglijk en geluideloos, op de gele of gouden luchten; daar zijn eenzaamstille waters, onberimpeld, als bedwelmd nog, van den vlakken heeten kus der daverende middag-zon. En in dat land leven op, als de ziel zelf van den avond, wondere vrouw-gestalten, die het onbewegelijke water komen beroeren, die roerloos zijn en droomen en wegdoezelen in den grooten, sluimer van de schepping, die luisteren en de snaren stemmen naar de wijde harmonie, die aanruischt over de avondlanden. Dat lijkt om zachter en schooner dan de schepping die wij kennen. Al het overbodige, al het onrustige bleef weg en 't is of alleen de geest en de glorie op ons toekomen uit het landschap. De stemming is zoo hoog gestegen, dat gedachten ontluiken, dat aarde lucht en licht en boomen als bezielde wezens worden die de goede woorden fluisteren. Bedenkt, bid ik U, Le Soir, La Forêt, A la Tombée de la Nuit, Pâris allen door Kunst van Heden tentoongesteld naast twee zachtstemmige vrouwportretten van den meester.
Het landschap wordt maar schoon en hoogere kunst zoo het
| |
| |
een gedacht uitdrukt en in ons gevoelens verwekt die wij, zoo rechtstreeks, uit de natuur niet zouden hebben. En in werkelijkheid, wordt en is de natuur niet volgens onze inwendige gesteltenis en geesteskracht? Een mensch wandelt door den avond, met zijne moedeloosheid, met zijne hoop, met zijne liefde, en alle die gevoelens vindt hij weer in het landschap, dat op zijne beurt uitdrukkingsvol gaat worden. Niet de natuur zelf, maar de uitdrukking van de natuur, zal de kunstenaar weergeven in zijn werk en alzoo bezingen de hoofdzakelijke lijnen, waaruit eene ziel scheen te spreken, in die stonden van hoogere illuminatie. René Ménard is in dien zin een groote meester en met datzelfde criterium, dat ons zijne kunst deed beoordeelen, kunnen wij komen voor de landschappen van Jacob Smits en dat stormachtige stuk van Alfred Delaunois uit de reeks ‘In de Klooster-wereld’ dat was in de Driejaarlijksche tentoonstelling.
Herrinner u vooral dit laatste grootsch natuurgezicht. Hoe, binnen de perken van den mat gouden lijst, daar eene wereld voor uwe oogen open lag, eene schepping, doorzield van den kunstenaar. Het land beweegt in wijde grootsche baren, alsof duistere krachten onder die gronden vaarden en heffing en daling en verre pleining veroorzaakten, als in een levend lijfde druk van reusachtig bollende spieren. Zijlings met hun dikke stammen in den grond geklonken, rijzen omhoog, uit het spel der wentelende velden, de machtige populieren, die ruischen vol zware talen en vechten ginder hoog in de windruimte met de gejaagde wolken die voorteilen of dooreenwarrelen als in een chaos.
Zoo kunnen ook bezien worden de twee landschappen van De Saedeleer uit de Driejaarlijksche tentoonstelling. Uit die twee mat-groene boomgaarden met het harde takken-spel der naakte winterhoornen, ademt verlatenheid, diepe rust, en vrede ook, een zondagsvrede. Maar ik weet niet, ik kan mij niet weerhouden het gedacht te hebben dat onder die schijnbare naïeveteit eene onbekwaamheid, eene zwakheid der penseelende hand verdoken ligt.
Zoo rijzen nog boven de werkelijkheid, door het bezielende
| |
| |
gedacht, de bergvizioenen van Eugeen Bracht uit Dresden. Bedenkt den reusachtigen Sinaï, zon-beschenen, met in de schaduw diep beneden in de woestijn, het nietige beweeg der voortschrijdende karavaan.
Zoo ademen nog een grootsch geheimzinnig leven, de fantastische en hoogmoedige cathedraal-architecturen van den Hollander Mari Bauer. Om zijne zwaar op-bonkende moskeeën, die soms zijn als rotsen, onder den beitel van cyclopen tot vreemde beangstigende kunst-monumenten geworden; in de ontzagwekkende portalen, maan-belicht, die donker blijven in de diepte, als Elijah's grot van Horeb; door de logge stoeten der zwaar-zwenkende olifanten, zweeft de geest van het Oosten, met mysterie van gebeden en godsdienst-riten en boven de woestijn rijst ontzaglijk het donkere gelaat van de Sphinx, het eeuwig onheilspellende fatum.
Naast deze schilders die hun gedacht en hunne stemming, hunne zachte, geweldige of hoogmoedige ziel leggen in hun landschap staan de geextasieerden der werkelijkheid, die de werkelijkheid zoo machtig heeft aangekapt, dat ze bedwelmd zijn en maar ontwaken in de weergave van het voor hun goddelijke vizioen van het naakte leven. Het verschil tusschen beiden is niet essentieel, want alle kunstenaars zijn in zekeren zin verbeelders van leven, het is maar de verbeelding die verschilt of de aard van het geziene leven.
Laat mij dat even nader bepalen: De Grieken, Phidias en Praxiteles, b.v., bezagen de menschheid en zij hielden uit die beschouwing het algemeene synthetische gedacht. Alle individueele kenteekens, alle persoonlijke daden en gebaren, al het wisselende voorbijgaande, phenomenale lieten zij ontgaan en zij bewaarden alleen het eeuwige en schiepen daarmee die typen eener algemeene menschheid, passieloos, de ideale Mensch. Michel-Angelo bezag het leven maar in zijn geweldigen geest gewierd daarvan eene nieuwe ontzachlijke schepping waarin reuzen bewogen, buiten alle proporties van ons gewoon denkvermogen, maar volledig ‘in pondere et mensura’ in die wereld die hij dacht buiten en boven
| |
| |
de wereld onzer oogen en waaraan hij met goddelijke macht aan 't vormen ging. Geene algemeene typen meer, maar kolossaale individuën als de Mozes, de beelden van Dag en Nacht, de Denker op de graven der Medici, die allen zoovele drama's in hunne wezens dragen en daar wij naar opzien met groot ontzag en haast bevende ontzetting. Dat waren de groote idealisten die neerdroegen in hun kunstwerk de voorstellingen die zij alleen hadden van het leven. Naast de kunstenaars, die aldus synthetiseren of verhoogen en zoo waarlijk eene nieuwe schepping daarstellen, om dadelijk den geest en de verdoken gedachte doen vooruit te komen, staan de zieners der werkelijkheid, die de werkelijkheid van natuur en menschheid zoo ontzaglijk schoon vinden dat ze tevreden zijn met de juiste weergave ervan, buiten alle gedacht of beteekenis om. Wat gebeurt er dan? komend voor een idealistisch landschap om het zoo te noemen, een avond van Ménard b.v. krijgen wij seffens een gedacht en pakt ons een gevoel aan, het is als de inwerking van muziek. Voor het realistisch landschap staan wij als voor de natuur zelf. Geene richting wordt ons van wege den kunstenaar voor gedacht en gevoel gegeven, wij zien de zee, de maan-nacht, het weiland en we mogen denken en gevoelen al naar ons welbehagen of de stemming van het oogenblik. Het zijn machtige kunners die ons de volledige illusie van een brok natuur met diepte en ruimte en lucht en licht en eindeloosheid kunnen geven. Daartoe komen alleen de groote werkmannen in het vak. En hierin ligt dan het verschil tusschen deze twee kunstsoorten, tusschen de artiesten die ze daarstellen: De eersten zou ik willen noemen Dichters, poëeten, naar den griekschen ethymologischen zin van het woorden, makers en scheppers. De tweeden zijn enkel kunners, kunstenaars zoo ge wilt, zij kunnen iet.
Zoo waren in het Salon der Kunst van Heden de schilderijen van Albert Crahay. Ik heb daar groot genot van gehad biezonder van dat stuk: Visschers te peerd die hunne netten trekken door de zee. Het was prachtig schilderwerk. Daar was ruimte, lucht en licht en vochtigheid van aawellende geel-grijs-groene zee
| |
| |
en machtig gingen door 't gebruisch der groote wateren de peerdenlijven met de vormelooze klompen van de rijdende visschers.
Zoo waren ook terzelfde tentoonstelling, Léon Frederic, Evert Larock, Charles Mertens, Auguste Oleffe. Frederic met het breed en wijd heffende en dalende Brabantsch landschap, hard van licht, van wolken, en groen. Larock met zijne eigenaardige, innemende kleurvisies. Mertens, de felle teekenaar, de kolorist, de intieme ziener, van water, van regen, van sneeuwvlokken en binnenhoekjes, Oleffe, de man van de kusten met zijne oude, vermoeide, doorrimpelde visschers; uitdrukkings vol, kleurig met ruimte en wind.
Zoo waren bovenal in de Driejaarlijksche tentoonstelling De Weg in de Kempen van Joseph François en de Schoone Nacht van Heymans. Bedenkt een oogenblik die bortelende, zonnige, zwellende wolken- massa, links in het stuk van François en roept weer voor uwen geest dien mane-schijn van Heymans, zoo oneindig muzikaal en zoo verschrikkelijk echt. Heide, stilte, hooge dennen, water heimelijk spiegelend tusschen de biezen, zandduinen en daarover verder en verder altijd de heide. En daarboven de bewolkte blauwe hemel welvend eindeloos ver en diep over den aardbol. Geen maan is zichtbaar, maar de wolken zijn doorboomd van licht, den hemel aan den einder is groen en blauw van licht, de ruimte heeft het licht ingezogen, alles is doortrilt van die groen blauwe schemering als onder water. Heel in de verte zijn daar, vaag tusschen het groen, twee naakte figuren, klein en als onzichtbaar door den afstand. Wij staan voor den nacht, den maan-nacht; en gevoel overweldigt ons rechtstreeks uit die werkelijkheid. Het is om te weenen, het is gelijk muziek.
Nevens deze mannen waren er nog een macht van landschapschilders, soms sterk nog als Hens met zijn waterzichten en Jacobs, maar al de anderen geven mij niets. De natuur is schooner dan hun schilderijen. Ik ga liever de zon zien ondergaan bovende velden.
Nu gesproken over de figurale kunst, de portretten, de beeldhouwers:
(Slot volgt)
Jozef Muls.
|
|