| |
| |
| |
Moedertaal
zangspel in drie bedrijven
Ie Bedrijf
I. - Aan de duinen van Moerland
(Een grijsaard komt traag, steunend op zijne twee zonen. De jongste, Harold draagt een harp, Herwig een zwaard. Storm op zee.)
Hier wil ik blijven om te staren
naar 't eindeloos geweld der baren,
te luistren naar die wilde macht.
Ik zag eens eene zee, die zacht
en blauw te wieglen lag, te deinen
in 't lieflijk-stoeiend zonneschijnen.
Hoe mooi was mij Itaaljes zee!
Hoe blauw de lucht! Hoe blank de ree!
Hoe zoet der blauwe zee gefluister.
Gegroet mijn zee, mijn zielebruid,
| |
| |
mijn moeder; storm en zege luidt
uit iedren toren uwer waatren,
ge kent geen zoetheid en geen klaatren,
ge zijt de bard van 't vaderland,
de trouwe wachter aan ons strand.
Gij toch zijt vrij en wij zijn knechten,
spring op en kom de burchten slechten.
Rust nooit meer zee, ge zijt te groot...
o Herwig, Harold als de dood
mijn pijnend hart in slaap zal douwen
moet gij geen graftom voor mij bouwen
maar leg mijn lichaam in mijn zee,
dan vindt mijn ziel bij Wodan vree.
O vader, dood, hoe wordt ons leven
O laat mij naar Itaalje gaan
'k ben wars van storrem en orkaan.
Hier schuift de mistenwolk nooit open:
geen straaltje licht komt hier gedropen.
O laat me gaan naar 't land van licht
van zonnig- gouden vergezicht.
O vaderland, gehuld in duister,
'k verkies u boven licht en luister
die 't ver Itaalje biedt;
de blauwheid van uw diepen hemel
en van uw zee is mij de nevel
van 't heilig Moerland niet.
| |
| |
Genoeg mijn zonen!... zwijgt en knielt
o luister; 'k voel mij weer bezield:
Hoort! Hoort! de wind is 't van het noorden
hij zingt zijn storremzware akkoorden
hij komt uit vrije landen, draagt
de ziel der helden onversaagd,
hij komt hier liefde en leven scheppen
de noodklok der herwording kleppen.
Gij, Herwig, hebt een heldenzwaard.
Ik heb 't voor u zoo lang bewaard
bezie't hoe 't bliksemt, Herwig, vonken
van liefde: Neen geen tooverlonken
zijn schoon als 't blinken van het staal:
dat spreekt de zoetste minnetaal.
Geen taal is schoon als die van Rome,
de taal mijns harten, mijner droomen,
de taal waarin zij heerlijk zong
die vloeit als honing van de tong.
Komt kinders, ziet: het uur is prachtig,
de hemel laait, de zee ligt machtig
De wind is schald in 't hoogst der luchten.
Ik hoor hem juichen, bruischen, zuchten.
De groote Woden zelf juicht toe.
Kon ik nu sterven: 'k ben zoo moe.
komt, sluit mijn oogen met de woorden.
‘Dood aan het Zuiden, Leve 't Noorden.’
Dood aan het Zuiden, leve 't Noorden!
| |
| |
Kom Harold spreek de heilige woorden.
'k bemin mijn land, 'k bemin het Noorden.
zweer haat aan 't zuiden... ik beveel.
'k bemin de wereld, ook het zuiden.
bemint het zuiden... mint het zuiden
slaat goden, slaat; bliksems slaat
daar staat een Moering die niet haat.
In 't zuiden is mijn ziel, mijn hart,
stort neer op mijne laatste dagen,
waarom dan, dood, mij niet geslagen
voor dat 'k vernam zoo'n tergend woord.
het gansch heelal heeft het gehoord:
Ik schreeuw het met mijn laatste krachten,
o mocht ik in dien vloek versmachten.
Vloek, Harold, vloek: vloekt mee, orkanen,
Weent zwarte wolken vlagen tranen.
O arrem moerland, Harold leeft
en is verrader - Landen, beeft
| |
| |
voor zulken gruwel: Harold, zuiden
een kind van 't Noorden mint het Zuiden.
Kom nader Harold, 't is niet waar.
Ik zei de waarheid maar bedaar.
In 't Zuiden zag ik eene maagd
die heeft mijn oog en hart behaagd,
daarom wil ik naar 't zuiden gaan,
daarhenen wijst mijn hart de baan.
Ga heen, dan gauw en zonder vader -
geen ouders teelden een verrader,
hij werd op aarde weggespuwd,
door hen voor wie de wereld gruwt.
Ga heen, maar hier uw harp: zij trilt
van oude liedren, vrij en wild,
Ze moet nu blaken in uw handen,
als vlammen door uw vingers branden.
Ga heen in duisternis en nacht!
Ga nooit waar 't blijde zonlicht lacht!
Ge zijt een vlek in het heelal,
die geene zee ooit zuivren zal!
(Hij gooit ze naar het hoofd van den grijsaard. Deze wordt gewond. Herwig bezorgt hem. Harold staat pal.)
o Vaderbloed door zoon gestort,
ge zijt een vloek... voor eeuwig wordt
| |
| |
de taal van moerland spreken,
komt droevig - klagend breken,
de klacht des winds komt klaatren,
zoolang er runen staan gedreven,
in rots en boom; en stroomen streven
gansch moerland moet in puinen
ge zijt het licht dat elken nevel openrijt,
ge zijt de zon die licht en leven nederspreidt.
stort watervloed en weeën
indien het ooit het heilig pand
Blijf eenzaam, vrij en groot:
| |
| |
Vereer de taal waarin uw moeder 't wieglied zong.
o droevig vizioen.. 't is strijd.. 't is strijd voor lang
voor altijd.. talen.. 'k zie niet wie hem wint...
Verwinnen zal, wie 't meest bemint
uwbloed spreekt Noorsch, het mijn spreekt Moerlands taal.
Geef alles, ook uw bloed, voor onze zegepraal.
Bij 't bloed van vader: Heil voor Moerenland.
(Hij blaast op een horen eenige droeve tonen.)
Kom treuren, volk, met mij om d'ouden leider,
den trouwen man, den onverzwakten strijder.
ik hoef zoo'n troost - 't is droevig gansch alleen
o vader, lieve vader... Harold, heen
'k heb niets dan 't heilig, dierbaar zwaard,
mijns vaders lijk en mijnen eed - Wat waart
ge groot o vader, lief en groot, als 't oord
waarvan gij waart, het levend sprekend woord.
|
|