| |
| |
| |
Vreemde Arbeid
In Memoriam Charles van Lerberghe.
A ton ombre, ces fleurs pures et claires,
Car les fleurs sont lumière.
A ton coeur qui sommeille, à tes yeux qui sont clos,
Car les fleurs sont repos.
A ta voix qui n'est plus qu'un jeu du souffle immense,
Car les fleurs sont silence.
Die verzen wijdde Charles van Lerberghe aan zijnen gestorven vriend Gabriel Vorstermans. Ik wil een zware bundel bloemen aanbrengen, witte bloemen, en die leggen op 't versche graf, opdat de dichter vinde het licht, de rust en de stilte...
Want alweer heeft de doodsklok geluid, de ijle keersen gebrand met knetterende vlam rond de baar, de lange rouwkleeren, met de zilveren tranen, gehangen, in stijve vouwen, alom den altaar: Op 't einde van de Octobermaand stierf te Brussel - op zes en veertig jarigen ouderdom -onze goede dichter Charles van Lerberghe, een der uitmuntendste werkers onzer fransch-belgische letterkunde.
Van Lerberghe verrijkte de fransche literatuur met weinig maar deugdelijk werk: hij laat achter enkelijk de twee verzenbundels Entrevisions en La chanson d'Eve, alsmede de twee spelen Les Flaireurs en Pan, maar in die schaarsche bladzijden heeft hij weten veel schoonheid saam te persen, een eigen levensbeeld te boetseeren en ons te schenken echte, gave kunst.
De poëtische techniek van Ch. van Lerberghe vertegenwoordigt de slotsom van een veelzijdige invloed en eener uiterst eclectieke opvoeding: algemeen wordt de dichter gerekend tot de moderne symbolistische school, ofschoon de meeste zijner verzen, in hunnen bouw, veelmeer behooren tot de parnassiaansche richting. Voeg daarbij de vlaamsche afkomst van Ch. v. L., die griffelde op zijne verzen het handteeken van Vlaanderen en schonk aan zijne kunst die bizondere gaven van hevige veruiterlijking, van brandend levensgenot - ofschoon ik mijne lezers verzoek, zich niet
| |
| |
de poëzie van V.L. in te beelden uitbundig, luidruchtig, schelkleurig: rubeniaansch lijk die van Emiel Verhaeren - en tevens van mystieke sereniteit en van gothieke (soms kinderlijke) vizie, ethnieke kenteekens van ons ras, die aan een fransche rescensent de bewonderende belijdenis ontlokten: On admire la fine dentelle flamande de ses vers.
Ik schrijf hier vooraleerst, tot kenschetsing van die poëzie, een gedicht van V.L. over:
S'en revenaient trois jeunes filles;
Trois jeunes filles d'Orient
S'en revenaient en barque d'or
Et qui tenait le gouvernail,
Sur ses lèvres, aux roses essences,
Nous rapportait d'étranges histoires,
Et qui tenait la voile en main,
Et dont les pieds étaient ailés,
Nous rapportait des gestes d'ange,
Mais une qui était blonde,
Dont les cheveux tombaient dans l'onde,
Nous rapportait, sous ses paupiéres,
La lumière d'Orient! Hoe nerveus gevoelde V.L. er den wellust van, van die zinderende lucht uit 't zuiden, van dat warme licht uit 't Oosten! Maanden lang, verbleef hij met Albert Mockel, te Florentiën en te Venetiën, inademen de prikkelende atmosfeer dier oostersche steden en genieten de romeinsche en grieksche oudheid en hunne goddelijke kunstgewrochten.
Aldus, vat ik de vorming van V.L. samen: een Vlaming, Vlaamsch van aard, Vlaamsch van smaak, wiens talent verslankt, verlenigd en verfijnd, verzuiverd werd dan eene louter helleensch-klassieke opvoeding. Het wierd in zijne ziel, een strijd tusschen die twee ethnieke krachten... Die strijd heeft zijn werk opgezweept, erop gedrukt een eenigen stempel, eraan geschonken zijne eigenaardigheid.
| |
| |
Bemerk vooral dien strijd in Pan (comédie satirique en 3 actes et en prose), waarin hij opsteekt met bonkige bulten.
Door het stuk, waait een machtige mythologische wind, de adem zelf van Pan, de groote Pan, die doet dansen op 't gegorgel van zijn fluit de saters en de faunen, de bacchanten en de nymfen in het zwangere woud: het stuk wordt een pantheistische rondedans, bezield door wellust en genot, door ‘l'ivresse dionysiaque’ waarvan Niétsche ons leende, waardoor de mensch zich God gevoelt en ziel zelf van de wereld. Pan is de uiting van een heidensche genieter, product eener geestescultuur eender met deze die aan Pierre Louys zijne Aphrodite ingaf.
Maar waar Aphrodite is een werk van de klassiekst-mogelijke zuiverheid, van volmaakte harmonie, idëeel en afgerond en verfijnd lijk de Venus van Milo, richt Pan het gebaar op van een dolle sater of een zatte nijmf, die, gearmd, hunnen zinnelijken roes onder de wijngaardranken gaan botvieren. Overmachtig, buitengemeen werk, linksch weleens lijk een middeleeuwsch epos, grof en zinnelijk soms lijk een doek van Jordaens en andere onzer oudere realistische schilders. Ik heet dat werk, die ‘comédie faunesque’: kolossaal!
't Stuk speelt in Vlaanderen, in eene hut, aan zee. Daar woont Paniska bij hare ouders. En op 'n nacht is Pan komen aankloppen, vergezeld en bezongen door eene bohemerstroep. Maar de Bohemers hebben ergernis verwekt heel 't dorp overhoop geholpén, en zoo komt de veldwachter, met feestrok en dikken buik en blanken sabel, aangestapt om ‘perces verbaal’ te maken. En dan de burgemeester. En dan de pastoor. En dan de koster. Te twisten onderéén, staan ze alle vier rond den ‘bok’, rond Pan en zijn leger, rond de heidenen die over 't dorp den vloek des hemels zullen roepen omdat ze 't leven zijn, 't breede, vrije leven. Op zee zingt terwijl een stem: Pan est ressuscité, en Paniska, in vervoering, ook: Pan est ressuscité, en ze wordt hare roeping bewust: Je ne suis que son humble servante, keelt ze tot den priester die excorsitaties prevelt, en dan gekeerd naar den God, zingt ze haar lied, hare hymne aan Pan:
Dans les grands bois sauvages,
Lorsque le vent soufflait dans les branches des pins,
Et que l'air était lourd et chaud, et plein d'orage,
Et du pressentiment de quelque être divin,
Te souviens-tu? Mi-nue, ardente, échevelée,
Bondissant à travers les buissons et les fleurs,
Je te cherchais partout, dans le vent, les nuées,
Dans l'écho des cavernes et le son de la mer.
Partout je t'épiais. N'étais tu pas cette ombre,
Cet effroi, cet éclair, ce cri, ce bond soudain,
| |
| |
Cet oeil de feu qui s'ouvre et brusquement s'éteint.
N'étais tu pas en moi, dans ma voix, mon haleine,
Dans le feu de ma chair et le sang de mes veines.
Caché partout, partout invisible et présent,
Oui, car tu étais Tout, toi-seul, ô Dieu unique,
Et voici que je t'ai retrouvé, ô grand Pan!
Reconnais-tu l'enfant sauvage et frénétique
Qui bondissait à ta recherche dans le bois?
C'était ta Paniska, ô grand Pan, c'était moi.
Dis, me reconnais-tu? Comme alors je suis belle.
Reconnais-tu mes yeux où l'amour étincelle?
Reconnais-tu l'odeur de mes longs cheveux noirs?
Reconnais-tu le goût de mes lèvres ce soir?...
Prends-moi donc! Me voici pour toi toute parée!
Reçois dans ton amour ta bacchante enivrée!
Met Pan, trekt Paniska de wereld in, naar 't genot!
Tegenover de moderne wereld van priester, koster, burgemeester, veldwachter, schoolmeester enz. - opzettelijk een weinig karikaturaal geteekend, à la Rabelais - staat het antieke koor der Gipsies en der faunen, feestend den held van de wereld, de god van het leven en zijne bruid Paniska. Zoodat 't stuk blijkt, voor zijne eene helft, een filosophisch spel, en voor zijne andere, eenvoudig 'n klucht. Tardieu noemde het terecht: une immense farce philosophique.
Na deze eenige lijnen over Pan, hoef ik niet meer mijne katholieke lezers te waarschuwen tegen de erotieke tendenz van V.L. en tegen zijne heidensche levensconceptie. Die beoordeel ik hier niet.
't Spijt me ten zeerste niet over meerdere ruimte te beschikken, om uit te wijden over het symboliek drama Les Flaireurs, dat aan Maeterlinck het gedacht van zijnen ‘théatre chuchoté’ leende, en over de zoo zuivere en kiesche Chanson d'Eve, breed vizioen, door de eeuwen heen, van 't wezen der vrouw, alsmede over den eersten verzenbundel Entrevisions, waarin hij met de meest-geslepen taalverfijning en klankennuanceering, zijne verfijnde zenuwgevoeligheid, in weemoedige stemmingsverzen, heeft vastgezet. Van Lerberghe heeft zich betoond de dichter van de broosste gewaarwordingen, de zoete mystieker die leeft in eene wonderbare wereld van zonderlinge betooveringen, die wandelt in een avondgrauw van droom, om
A tresser des feuillages d'or,
Parmi le lys de sa pensée.
|
|