Vlaamsche Arbeid. Jaargang 2(1906)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] De kranke Zomerlanen Op moede boomen zijgt de zomernevel, en door de blaren trilt een teer geruisch, een zoet geritsel, avondwindgeprevel.... Eentonig wit rijt huis aan huis. Huis aan huis, dom, met witte waangezichten, en menschen met een doffe, lauwe ziel. Heel in de verte wassiggele lichten, en in de lucht verstervend klankgewiel. Een moede hond hijgt voor een kermisorgel dat hikkend kreunt voor een bebloemd balkon, en klagend klinkt het miez'rig pijpgegorgel van Italjanen mat in de avondzon. Wabbrende koelte zwiert in zomerlanen. De stille wandlaars treden voet voor voet, en fluistren van hun droomen en hun wanen vol blinde wijsheid, teem'rig zoet. Wat moet nu al die kalme rust beduiden; die teere zoelte, als eene wakke Mei, die boomenlaan met witte-waasgeluiden, dat orgel en het klagend pijpgeschrei? wijl in mijn boezem stormfanfaren klinken van levenskracht die om een uiting vraagt, waar daad op daad zich worstlend in verdringen en me over 't blonde lijf een rilling jaagt. Oogst 1906. Herman Baccaert. Vorige Volgende