Vlaamsche Arbeid. Jaargang 2(1906)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Herfstdroom Wat klopt mijn hert onrustig nu en bang in dezen avond... Ach, hoe tikt de tijd zoo ijdel-vreemd en duurt zoo eenzaam-lang. En immer hoor ik op de donkere ruiten het droef gedrop van killen najaarsregen; en immer hoor ik 't luide stormgevaart' dat schokt en schuimbekt dat de gevels schudden; ... uit diepe verten waart een droef geklaag me tegen als 't bang geblaat van storm-verdoolde kudden. Er rilt een huiveren door al mijn leden; ik voel om mij 't gestreel van kille handen; nog beven op mijn mond de bange beden gezucht in stilte.... Ik voel mijne oogen branden. De luchten reegnen door den avond... Ik hoor aldoor met weemoedzwaren slag 't gelui van verre klokken door den nacht. Mijn hert is als een treurend doodenhuis; en 't klinkt geen stap en 't brandt geen late licht. Door de open vensters woeft het windgedruisch in de ijle donkere zaal?... Mijn God, wat is me 't bidden zoet op dezen stond! Allerzielenavond Aug. van Cauwelaert. Vorige Volgende