Vlaamsche Arbeid. Jaargang 2(1906)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Verzen 'k Heb dorens om mijn hoofd gedragen en dorre bloemen in mijn hand. 'k Ben lijk een beedlaar smart gaan vragen... 'k Heb kruisen langs mijn weg geplant.... Ik heb mijn moegedragen tranen als peerlen aan mijn kroon gehecht. Ik heb den killen kei van weemoed in 't diepst van mijn diep hart gelegd. 'k Heb aan de borsten van de ellende mijn aller-zoetsten wijn gesmaakt, en 'k heb met kille vingertoppen 't geraamte van haar lijf geraakt. 'k Heb àlles, àlles afgebroken hetgeen ik ooit bewierookt had.... Maar 'k heb mijn wit geluk gevonden in 't kleed van wee dat mij omvat! *** [pagina 47] [p. 47] O Jezus, klaar fontein van reukig rozewater Dat trillend blink-lucht in den purpren schijn der zon, in iedren dreupel rilt een honingzoet geklater, als 't angelus-zingen van een witgekleede non. Maak van mijn hart, o Heer de fijn-gesneden schale waarin uw wonderwerkend water veezlend vliedt, waarmee 'k de wijngaards en de slanke koren-stalen van mijnen zilvren Lentemorgendtuin begiet! Laat uw gedreupel op mijn dorre heesters kwelen, dat elken twijg met roode rozen wordt belaân; maak van mijn affe ziel de verschgeboren lelie die biddend, in den regen van uw nat mag staan! Lier, 06. Felix Timmermans. Vorige Volgende