Vlaamsche Arbeid. Jaargang 2(1906)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Vrede Traag schuiven door den langen, smallen kloostergang de zusters ter kapelle, vrome ingetogen. De avondzonne schingt door hooge vensterbogen, en kleurt een roze tint op hunne witte wang, en trilt een lichte-zoen op overwimperde oogen. De klokke klepelt langzaam door de grijze vrede die over huis en hoving hangt, een zoete bede van kalmen dank om alles wat de morgend bracht en heel de zomerdag, een bidden voor wat wacht in 't onbekende zwart van naderenden nacht. Ze glijden stilde voort en lippen roeren vaag op 't hijgen van de ziel, in 't aardsche reeds verhemeld. De bleeke Christus waarom 't lichte en roodig schemelt ziet hoofdenijgend van het ruwe kruis omlaag met bloedige oogen waarin 't lieven zonnewemelt. En een voor een verdwijnen ze in den diepen gang waardoor het vage neuren ruischt van orgelzang, heel vage en verre, een vleiend, lokkend roepen in de kapelle, onzichtbaar nog, waar ze op hun weeke wang weer 't zoenen zullen voelen van den zielsbeminde. Dan wordt het weer zoo stil in dikneerplooiend rusten. Het klokkekleppen beeft heel zwakjes weg, en zoet verdroomt op witten muur de teere wijfelgloed. En de arme Christus buigt zoo vredig het bebloed gelaat, of vele monden 't liefde-lavend kusten. Constant Eeckels. Vorige Volgende