Door geestesontwikkeling nu, door eigene inwerking en wederzijds inbetrekking-komen breiden die groepen zich uit; sommige scheiteren uiteen, verliezen een deel van hun rijkdom en hervormen een nieuw totaal: andere verliezen hun middenpunt; hun eenheidsbegrip en gedachtenrijkdom schaart zich tot eenheid in gansch andere orde, naar de aanduiding eener nieuwe eenheidsopvatting.
Op dat vergaan en herworden der gewetensgroepen, zegt Schmoller, berust het leven der geschiedenis, berust elke verandering in zeden en instellingen.
Nu gebeurt het echter dat het toeval of de werking van een hooger ontwikkeld individu eene juistere eenheid, eene nieuwe orde doet ontdekken in de massa gedachten en beelden die het gemeengoed uitmaken van een volk van dezen of genen tijd.
Dan wordt die bepaalde beeldenschat dooreengerutteld als de glasscherven in een kaleoskoop en langzaam na veel strijd en veel twijfels en wantrouwen, vormt zich in de geesten eene nieuwe heerlijke samenstelling.
Tot dat gemeengoed behooren natuurlijk - de crisistijdperken ter zijde gelaten, - de philosophische opvattingen van begin en einde, van maatschappelijk en individueel recht en zeden.
Van daar het groote belang der studie zulker crisissen.
Doch eer ik daar verder op wijs, make een voorbeeld het voorgaande klaarder.
In de middeleeuwen waren de sterren lichtende punten aan het blauwe gewelf des hemels dat God genoemd had het firmament. De sterren werden verschoven door engelen-bewaarders. Boven het firmament was het de hemel, waarin God en de heiligen zetelden. De aarde was een schijf of zoo wat, en de hel eene plaats onder de aarde.
Op die gegevens bouwt de middeleeuwer een deel zijner wereldopvatting.
Maar nu ontdekt de wetenschap dat de sterren zelve werelden zijn, dat het uitspansel slechts de blauwe schijn der diepte is, dat de aarde den vorm eener spheer heeft.
Dat slaat natuurlijk aleerst gansch de sterre- en wereldkunde van het oogenblik dooreen. De vroegere geleerde wroeters van Nuremberg zijn uilen