| |
| |
| |
Vlaamsche Arbeid
Het leven van Rozeke Van Dalen I-II, door Cyr. Buysse. - (Van Dishoeck - Bussum).
Minder krachtbewust en schraalder aangeteekenend woord, en eigengevonde uitdrukking; met minder opgaan in stemming en ‘atmosfer’ dan Streuvels - met hem voluit: de nijverste pennevoerder in Vlaanderen, - bouwt Cyriël Buysse almaardoor, zooal niet stout-nieuwe, dan toch sterk-gedane en vast-inééngekramde werken: telken jare een nieuwen schetsenbundel of roman.
Dit jaar is verblijdende vooruitgang in zijn neerstig wel, maar al te gelijkmatig vertellerstalent, met ‘In de Natuur’ en ‘Het leven van Rozeken van Dalen’.
De echte en forsige weerde van Cyr. Buysse is eerder in zijne scherp-omlijnende voorstellingswijze vol gang en gloed, dan in zijne oneigene verwoordingskracht, die, Belgisch-Vlaamsch, arm-bloedig is, dikwijls, en treuriglijk-slap.
Maar hier, met juister-aangepaste en vooral méer-vlaamsche taalzuiverheid dan in ‘Wroeging’ b.v.; en terzij-laten der laag-erothische ruwheden van ‘Om Schoppenboer’, geeft hij, met lyrische bovenmatigheid, allerhande klaar-scherp afgeziene brokken uit 't doodgewone alledags-leven zijner Vlaandersche boeren.
‘Il a le défaut de ses qualités’ ook. Lijk Wiertz in zijne philanthropische schilderingen heeft Buysse het spijtigste gemis aan ‘beschrankend’ maatbesef: zijne ongebreidelde uitbundigheid weet niet toom-wijs zijn verbeelden te houden in een streng-lijnig en zorgelijk pogen naar persoonlijke stijldistinctie. Alzoo verwordt al gemakkelijkerwijs zijn karakteriseeren, door óver-typeering, tot karikatuur: b.v. Smul in Roz. V.D. - maar fragmentarisch aanschouwd blijft ieder meesterlijk van juist-schetsenden trek.
Zuiverder is dezen laatst-geschreven roman, dan veel van Buysse's vroeger werk; meer reëel-Vlaamsch boerenleven, zoo innig-diep onder schijn van lompe alledaagschheid, roert er onder grijzen Vlaanderlandschen hemel; in stede van den platgetreden en uitgekneden Franschen romandeeg, die te vore weleens tot ongedeesemde en derve ‘schoppenboer’ broodjes verwierd.
G. Gusman.
| |
| |
In 't Blauwe, door Eug. Van Oye. - Brugge, Van de Vyvere-Petit, 1905.
Veel min dan andere, wist de moderne litéraire generatie haar blazoen zuiver te houden van die vlekken, welke de sterkste corrosief, als de tijd zelve is, niet zal vermogen uit te wisschen. Het grootste verwijt aan onze moderne alleszins-overmoedige scepter-zwaaiende literatoren te doen is de miskenning der voorafgaande literatuur, door L. Van Deyssel in den beruchten kernachtigen volzin ‘De Nieuwe-Gids-schrijvers essentieel-verschillend in geestelijke genealogie en konstitutie, hadden alleen het negatieve gemeen: de ontkenning der voorafgaande literatuur’ (Tweemaandelijksch Tijdschrift - Maart - 1895) gestereotiepeerd.
Deze orakelen uit de Noord-Nederlandsche reflector-toestellen over Vlaanderen uitgezonden, werden hier met open ooren aanveerd en als een dauw over de nog-braak-liggende meeningen ontvangen. Want al hebben de meeste Vlamingen voor eigen rekening dergelijke uitspraken nooit geformuleerd; metterdàad - hoe zij ook soms bij hoog en bij laag het tegenovergestelde beweren gingen - hebben zij bewezen het met de ziens-wijze sommiger Noord-Nederlandsche Vandalen eens te zijn.... Deze beschouwingen kwamen mij als vanzelf te binnen bij het lezen van dichter Van Oye's laatsten bundel poëzie: ‘In 't Blauwe’.
Dichter Van Oye, schrijver van ‘Morgenschemer’ ('75) en ‘Vonken en Stralen’ ('89) twee verzen-boeken tellend, met deze van zijnen geliefden meester en vriend Guido Gezelle, bij de eenige rare die wij uit dezen tijd zullen te onthouden hebben, geeft ons nogmaals in zijn ‘In 't Blauwe’ de verzekering van een niet met de jaren verzwakt talent maar een nog rijker en breeder zich ontplooiend dichters-temperament.
Van Oye is een écht dichter, en die echtheid spreekt uit al zijne gedichten: de spontane opwellingen van zijn licht-bewogen fijn-roerend gemoed, wijd-ontvankeijk voor de algemeene impressies der wondere natuur om hem.
Laten wij om Godswille niet eenzijdig en ergo onrechtvaardig worden, én lezen we deze gedichten minstens zoo rijk aan feitelijke schoonheid dan vele onzer moderne leuk-doende sonnetten.
E.
Mannenwetten door Gustaaf Vermeersch. (Van Dishoeck - Bussum).
Er is leven en beweging in het literaire huis van Vlaanderen. Waar nog pas enkele jaren geleden de luiken en vensters tot den middag gesloten bleven en er slechts nu en dan een straaltje zon binnenkwam, wordt nu alles van den vroegen morgend opengeworpen, men laat de zon er blijde binnendringen onder het gejoel en gejubel der bewoners.
Stijn Streuvels was een der eersten die behoefte aan lucht had, hij was het die de luiken ontsloot opdat er met noesten vlijt van 's morgens vroeg zou kunnen gewerkt worden en zijne stem tevens zoude kunnen helmen heel Vlaanderen door.
| |
| |
Hij zong en telkens was het een andere zang vol afwisseling en kleur en zijne medgezellen werden aangepord door zijn onverzwakten iever en schijnen zich thans met hem te willen meten en hun voortbrengst tegen vroeger te willen verdubbelen, om gelijken tred met hem te kunnen houden.
Een, die op het gebied van productie het spoor volgen wil van Streuvels is zeker Gustaaf Vermeersch. Over een paar jaar nog totaal een onbekende, kwam hij zoo plots zijne plaats eischen tusschen de medewerkers van het tijdschrift ‘Vlaanderen’. Voorzeker mag het hier wel vernoemd worden dat het een der grootste verdiensten voor ‘Vlaanderen’ is, naast het werkelijk goede en mooie dat er geleverd werd, ook nog een aantal niet in de letterkundige-beweging-bekenden, aan het groote publiek van Vlaanderen en Nederland te hebben kenbaar gemaakt.
Dit jaar verschijnt van Gustaaf Vermeersch reeds het tweede boek. Het eerste: De Last, roman in twee deelen, - door de kritiek zelfs een afschuwelijk boek genoemd, omdat het heel de zielellende, heel de ondragelijke last van het leven eens dierlijk diepgezonkene met ruwe waarheid afteekent, - en thans wederom een roman in twee deelen ‘Mannenwetten’.
Het is de trouwe en geleidelijke uitbeelding van den zielstoestand eener kantwerkster Berta, die in kristelijken eenvoud door hare moeder opgevoed, stilaan het leven dat zij schoon meende, verzerpen ziet en ondervindt dat de werkelijkheid niet altoos zoo is gelijk zij ze droomde. Zij die meende dat in het leven slechts zuivere liefde kon bestaan, wordt gewaar dat de passie in haar brandt en ondanks al de pogingen die zij aanwendt om niet te bezwijken, voelt zij zich te zwak om weerstand te bieden. Ondanks het geweld op haar eigen en heur verzet wordt zij onverbiddelijk innig tot Seppen aangetrokken, die van hare zwakheid misbruik maakt. Seppen neemt de bemerkingen der moeder van Berta te baat om weg te blijven.
Toen het onvermijdelijke niet meer te verduiken was, komt Seppen, dank aan de bemoeiïngen van den heer onderpastoor, terug naar Berta en toen het kind eenigen tijd later daar was, laat hij het op zijn naam inschrijven. Den dag van den doop zoekt de moeder van Seppen ruzie, om 't kind, tegen de moeder van Berta. Seppen vergeet sindsdien zijne huwelijksbeloften en blijft weg.
Van dien stond begint de tweede periode in den lijdensgang van Berta en van hare moeder. Het is eene aaneenschakeling van onnoembaar lijden, waaraan een eind scheen te komen, wanneer op zekeren dag Seppen het kind ontrukt aan zijne geleidster en er mede wegloopt.
Berta doet alle mogelijke moeite om terug in 't bezit van haar kind te komen; de zaak wordt zelfs voor den vrederechter gebracht, alles is vruchteloos, de wet door mannen gemaakt geeft het bezitrecht van het kind aan den man die er voor teekende.
Geene hoop dus voor haar niet meer, ja wel, de onderpastoor - die als een opbeurder en trooster in het gansche boek optreedt - doet ze voor hare oogen schemeren: ‘Als je kind zal groot zijn, dan zal hij het onrecht inzien, en hij zal
| |
| |
vrijelijk naar jou komen, die zooveel voor hem geleden hebt, en geen menschelike wetten zullen hem nog kunnen weerhouden’.
Gustaaf Vermeersch streeft naar waarheid in zijn boek. Hij tracht ons de minste gewaarwordingen en de diepste betrachtingen der menschen die er in leven te doen gevoelen en wil ons de bijzonderheden van alle dingen voor oogen stellen. Daarom gebeurt het dat hij meer dan eens vervalt in te veel beschrijven, wat aan zijn boek iets onsmakelijks geeft.
Mannenwetten is als 't ware gekantwerkt, doch niet met die pracht van eenvoud, die zoo goed de fijne bewerking doet uitkomen, maar met eene overdrevenheid van bloemen, elk afzonderlijk zeer kunstig en met bedreven hand vervaardigd, doch aan het geheel een uitzicht van ‘te veel’ gevend, dat de overladenheid nog meer doet uitkomen en u hoofdschuddend zuchten doet: spijtig, spijtig!
Vermeersch zoekt zijn weg, maar komen zal hij er, dit spreekt klaar uit Mannenwetten en het zal me dan ook eene ware blijheid wezen, wanneer me in de toekomst zijn verdere werk in handen komen zal.
Leo B.
L'Alphabet de Notre Dame la Vierge par Max Elskamp. (P. Buschmann-Anvers).
Max Elskamp's werk is meer vlaamsch dan soms welk ander vlaamsch roman of verzenboek ook; al zeker vlaamscher dan een dier flauwige Davids- of Willems-fondsche slappe prijsboeken, vlaamscher dan ‘De Giftmengster van Antwerpen’ of dien raapvoozigen ‘Jezus de Nazarener’ van Raf. Verhulst, met zijn hollen zin-loozen afkijk van Vondel naar-de-taal en van Renan naar-de-rede, zoó eene slechtklassieke theatermagerheid met grootbedoelende, aperiggeeuwende woorden. ‘En waarom vlaamscher, menheer?’ vroeg me daaromtrent met stotterende zwabberlippen een blauwbrillige ouwerik, ‘is wat in onze dierbare vlaamsche moedertaal zoo plechtig en....’
Toch niet, beste Heer, toch heusch niet: zal Flauberts Madame Bovary meerder vlaamsch en minder fransch zijn om wille der zelfs keurige vertaling en is het de geestelijke essensie, de idëele innerlijkheid niet die vorm en karakter bepaalt van Flauberts werk naar hunne stille betrekkingen met het locale levensmidden van dezen franschen schrijver? Betrachten we de karakterbepaling van iemand naar diens uiterlijk kleêrenfatsoen en niet eerder naar diens dieper psycologisch handelen, dat van den geest en de ziel is?...
Een vlaamsch boek zal dus niet vlaamsch zijn om reden der ‘moedertaal’ waarin 't geschreven is, maar wel om het allerpersoonlijkst zielsleven erin, dat het wezen is van den schrijver, het boek en zijn land; de taal is hier alweer een niet-te-overschatten middel.
| |
| |
En dàarom weer: Em. Verhaeren, Van Lerbergen, Maeterlinck, G. Eeckhout, G. Rodenbach zijn mij reëler vlaamsch dan wel b.v.: de prutserige ‘Thyl Uilenspiegel’ van Antoon Moortgat, de onnoozele ‘Siddharta’ der heeren Minnaert en meer andere onmurve ‘vruchten’ onzer wildgehoornde oude nijlpeerden, die nóg onze frissche en sterke letterkunde-van-den-dag met flauwe intrigues belachen en 't slijmsel van hun sappeloozen zeever over hun eigen zwart officieel vestje kinderlijk en nu eens oprecht laten neerrekken in akademische lodderlijkheid...
‘La Louange de la Vie’ dat heel Elskamps rijke werk omvat verklaart hem als éen dier eenvoudige poéten der vlaamsche volkstraditie - éens deels deze welke we mystisch bevinden in onze praerubeniaansche Brugsche en Antwerpsche schilderscholen - ànderdeels degene van-den-tijd meer, met volksche gewenten en gebeurten die visionnair haast vervormen tot prachtigkleurige woordbeeldekens naar den aard der imagerie d'Epinal of naar de Turnhoutsche volksprentkunst van driegehoekte Scherpenheuvelvlaggeskens. In deze twee facetten van vormen eener vlaamsche traditie vinden we Elskamps innerlijk werk intuitief soms terug; hij alléen herleidde ze dweers zijne zuiverste eigenheid tot die ivoorkoele, scherpe en strakke versvorm, al lijkend zóo de mager gothische en hemelsche lijnentrek eener vlaamsche primitievenschilderij, eenvoudig herhaald met vrome moderner handen en dieper levenscultuur.
Met die Franschman welke onder den zonnigheeten Bordeauxhemel het allermenschelijkste ‘Clara d'Ellebeuse’ schreef en 't levenseenvoudige ‘Vers l'Angelus de l'aube a l'Angelus du soir’ dichtte, met Francis Jammes heeft Max Elskamp nauwe verwantschap naar de stille simpelheid der gevoelens - niet naar de verwoording, die bij F. Jammes vol zuiderfransche eenvoud danig menschelijk en bij Max Elskamp soms zeer in decadente verfijning klinkt; déze Antwerpsche dichter suggereert ons in een rijkkleurig beeldeken een visionnair bezonder Vlaanderen; gene Bordeaux-dichter roert door eenige suggestieve allereenvoudigste détails op den zielszuiveren werkelijken tast af, genomen. En René de Clercq dan?
In hoeverre blijkt er essensieele kunstgemeenschap - naar de traditie - tusschen dezen, naar den inhoud en den vorm, volkszanger en Max Elskamp deze andere ook volksdichter, in hoofdzaak naar de innerlijke conceptie, zeker aardig verdonkert door eene heel persoonlijke verwoording.
Aanmerkelijk bezonders zal de ernstige studie zijn van degene welke deze twee in schijn zoo verscheiden dichters in hun gemoedsdiepe verhoudingen en hunne even heldere betrekkingen met het volk, tegenover malkaar stellen zal en tevens naar de zware zaadlob verwijzen, de voedende wortelpezen, de edelpure zenuwwentels in Elskamps gedegen werk, om, - deze niet herleidend tot een bijkomend verschijnsel, - hen te besluiten tot het grondwezen, de oorkern zijner hemelzuivere kunst: eene geloovig-kristelijke oorzaak naar eene geindividualiseerde volkstraditie uit Vlaanderen.
| |
| |
Het kleurig beeldekensboek van hem-zelven: ‘L'Alphabet de Notre Dame la Vierge’ - dat ik voor me liggen heb - is alzoo eene nadergeillustreerde, scherpe toelichting van heel zijn woordelijk werk, de edele en fijne verklaring van ‘Dominical, Salutations dont d'Angeliques, En Symbole vers l'Apostolat, Six Chansons de pauvre homme.’
Met eigen evoceerende handen vormde hij eene kleursterke reeks Epinalbeeldekens naar de virgineele woorden van den Litanie Onzer lieve Vrouw; rond elk symbolisch plaatje reien morgendroze hertekens-van-liefde, twee aan twee in smalblauwe kronkels gebonden, tot éen amoureuzen kader van Godzinnig beminnen; een dobbel-taksken roze en blauwe madeliefkens siert den binnengrond boven en beneden elk verklarend beeldeken en gelijkzinnige litanieverset, waarin de groote Beginletter, alfabetisch, door de gracieuse kleinere letters met reuzige liefheid getrokken staat, al b.v.: het ‘Lumière des Aveugles’ verzinnebeeld in een koperen tootlampeken met zwaarlekkend oliegedruppel en primitief vlammeken; het ‘Jardin d'Innocence’ een Memlinc-hoveken met drij archaïekblaerige boomekens en vijf Nürnberg-vogelen erop; het ‘Kermesse des Dévots’ 't smalle draagberd eener dorpsprocessie dat torscht een stijve, guldengebrocaat Lievevrouwken, met goudkartonnen kroontje en straklang hoofdvool, symmetrisch ompijld met vier magergebloemde en dunne maagdepalmkens, hoog en recht op de vier scherpe hoeken van het draagberd. Heel het wezen van zijn woordwerk, het:
Madame la Vierge au bon Tabernacle,
Isocèle de robe et de miracle.
en alzóo de 25 litanieversetten door in behagelijken eenvoud.
Heel het literair en decoratief werk van Max Elskamp is de brute meeningen weerzinnig van wie niet-kunnen gelooven in de klare en heldere sterkte eener essensieel kristene kunst; ‘La Louange de la Vie’ is eene even algemeenmenschelijke kunst als deze, specifiek-godsdienstige der allervleeschelijkste menschheid, van E. Zola; wie die beiden met blinde herten voelt, verengt zijn eigen innerlijk wezen; tóch naar onzen katholieken kunstzin gaf Max Elskamp méer dan het nù doode naturalisme ooit geven kon; zijne kunst is eene apaartkatholieke uit vlaamsche volkstraditie gegroeid en voor ons eene aandoenlijke wijzing naar verdere, nog te verbreeden levensgang.
K. v.d. O.
J. Van den Vondels Verscheiden Gedichten, met aanteekeningen van Mr J. Van Lennep, opnieuw uitgegeven door J.H.W. Hengez. - Leiden - A.W. Sijthoff. - 2 dln. 6. frs.
Even zoo we Rembrand meerder schoon vinden in die vreemdluchtige schilderijen waar techniek en geestelijke idee beide hunne hoogste en volste sterkte hebben bereikt b.v.: de filosoof, Kristus in den tempel, en minder in die soort zijner
| |
| |
schilderijen waar enkel de onverminderd-sterke techniek van heur maker eene hemelhoogte houdt en niet het geestelijke onderwerp - dat er soms allerzwakst in leeft - b.v.: De Staalmeesters, De Nachtwacht, enz. vinden we onzen 17 eeuwschen Vondel het diepst en echtst, 't meest volkomen naar gelijk-hoogen vorm en inhoud in die fijne keur zijner gedichten, als b.v.: ‘De Kruisberg, en wel minder in die omvangrijke reeks zijner poezie ‘op afbeeldingen, zegezangen, lijkklachten, omdat zulke verzen ons overstort schijnen met wel voor-den-tijd-belangrijke historische toestanden en zinspelingen, doch in hunne actueele onbeduidenheid geenszins - die wel vormelijke - maar niet geestelijke hoogte hebben als deze reizangen zijner treurspelen uit ‘Lucifer’ en ‘Jozef in Dothan’ b.v., welker aard zuiver-lyriesch boven allen tijd uitblinkt en de eeuwigheid omspannen houdt met heur goddelijke gedachte, verwoording en versgeluid. Die andere wel vormelijk even schoon, zeggen we, omdat Vondels keuskeurige uit-drukking altijd Vondeliaansch is, rijk getaald en heldersterk en stemmig, met glanzende, breedgedragen, weeldrigglooiende zinwentels vol rijpen zin en hemelige ruimte. Al deze historische en haast ‘bestelde’ gedichten zijn naar den geest eene oprechte zwakte in Vondels lyrischen arbeid - hoewel dezulke alzeker een algemeen euvel van den tijd zijn. Als Vondel onder 160 afbeeldsels en printen een rijkelijke macht verzen neerschreef wandelde hij langen tijd soms leeg-geestelijk langs den hollandschen grond, wel waar dan nog met sterken gang en verheven sier; men leze enkel 't lyrische treurspel ‘Lucifer’ al vergelijkend met 't historisch-hollandsche gedicht ‘De Kleefsche Hofzwaen’ wat door meerdere voorbeelden nog nauwer zou te verduidelijken zijn.
In deze uitgaaf van ‘Verscheidene Gedichten’ zal men naar hoogergemeende redenen minder en moeilijker Vondels hoogste geestelijke weerde vinden. De hemelweidsche lyriek als ‘Altaergeheimnissen, De Heerlijkheid der Kerke, Joannes de Boetgezant, Het Kristelijk Geduld, Eeuwgetij der Heilige Stede 't Amsterdam, De Harpzangen, Maegdebrieven, de koren uit Noach, Adonias, David in Ballingschap, Jephta, Adam in Ballingschap, Jozef in Dothan, Lucifer’, dit alles vindt men niet in ‘Verscheidene Gedichten’ en 't heeft ons weer sterk getroffen omdat ‘Poelhekkes Dichtjuweelen’ b.v. alleszins meer voldoen en Vondels hoogste lyriek met zuiverder onderscheiding te proeven geven. Niettemin blijkt deze uitgaaf noodig en belangrijk om 't volledige, spotgoedkoope en handsgerieflijke, ook om die tal archaïschbeelderige portretten van 17 eeuwsche Mannen naar de oorspronkelijke gravuren en om de fijne drukverzorging naar de oude hollandsche spelling en schrijfmanieren, zooals de uitgaaf te Franeker in 1682 bij L. Strik; 't meest dan nog om het toch-niet-totaal ontbreken van gedichten als ‘De Kruisberg, Eeuwgetij van St-Franciscus Xaverius, Lofzang van Ste-Clara, van Ste-Agnes. Ecce homo, Getshemane, Eensaeme aandacht, enz., waartoe, tot een keur uit ‘Verscheidene Gedichten’ - naar dien aard - velen misschien beter zouden genegen zijn.
K. v.d. O.
| |
| |
Onze leste Algemeene Vergadering - door een 14 tal onzer jonge katholieke letterkundigen geestdriftig bijgewoond - besloot, onder meer practische dingen van huishoudelijken aard, 1o het definitief oprichten der Leestafel van Katholieke Tijdschriften voor Seminaries en Collegies; als proeve wordt begonnen met de periodieken: Van Onzen Tijd, Dietsche Warande en Belfort, Durendal, Biekorf, 't Daghet in den Oosten, Stemmen onzer Eeuw, wier getal - naarmate de inschrijvingen per seminarie - aanmerkelijk zal verhoogd worden. Wie het aanvraagt ontvangt daaromtrent een prospectus; de heeren studenten die zich met het Bestuur der Tijdschriften in de gestichten - mits belooning- willen gelasten hoeven dit te verzoeken aan het secretariaat van den Bond: Steenhouwersvest, 20, Antwerpen.
2o onder de benaming: Uitgave van den ‘Bond der literaire jonge Katholieken van Vlaanderen’ en ‘Vlaamsche Arbeid’ zullen we uitgeven series van-drie-boeken a minstens 150 blz. per boek, aan frs. 3 de série of fr. 1,50 het boek, in 8o formaat en naar papier en druk van ‘Vlaamsche Arbeid’.
Met de volgende reeks zal begonnen worden:
1o Een boek van vereering voor Mr Guido Gezelle.
Ieder onzer literaire katholieke jongeren wordt verzocht tegen Juni a.s. eene keurige bijdrage voor dit boek te leveren betreffende Guido Gezelle; de schriften moeten verzonden worden naar onzen vriend Jozef Muls, Ulenslaan, te Mortsel.
2o Het Mirakelfeest (roman) van L. Lambrechts.
3o De Heikneuters (roman) van Alf. Jeurissen.
4o John Ruskin, (kritiesche studie) door Jozef Muls.
5o Uit de Reistesch (schetsenbundel) door Jozef De Cock en meer andere jongmoderne boeken onzer beste literateurs.
Van nu af kan men inschrijven per reeks of per boek ten huize van het Secretariaat en bij ieder onzer vrienden.
Het Bestuur van den Bond werd als volgt samengesteld: Voorzitter Jozef Muls; Bestuurleden voor de verschillige gouwen: J. Lambrichts, Karel van den Oever, Leo Boucherij, Felix Timmermans, Maurits Van Winckel, Joris Eeckhout, G. Van Roosbroeck, wier getal naar gelang het voor de veelzijdige werking noodig blijkt, in algemeene vergadering kan vermeerderd worden.
|
|