Vlaamsche Arbeid. Jaargang 1(1905)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] De Zegening I Het lof ten ende gaat in engelrein gezang van eenige nonne-stem en deunende orgelmond; de wierook wuift mijn ziel omhoog, en stille drang van bidden wordt mij zoet en zoeter te elken stond. Des Heeren goedheid weeft heur goud mij om de lenden, en hoog-verblijd mijn geest zijn Bijzijn diep gelooft, en schoon zal deze dag mij wezen in 't volenden, nu Jezus zegenen gaat mijn nedernijgend hoofd. II Ik zocht mijn ziele-kamers door om schatten U te geven van peerlen en van edelsteen. Maar 'k vind er geen, ik vind er geen en voel in mij de ellende beven. Ik wilde lijk de koningen staan met gaven in mijn handen van uitgekozen kostbaarheên... [pagina 78] [p. 78] O laat mij heen van voor U treên en weergaan naar mijn arme landen. Maar 's Heeren Jezus vleesch en bloed nu kruist het goddelijk teeken. Geloken oogen zien een Licht, voor mijn gezicht, als morgen-licht dat laaiend door den nacht komt breken. III Ik zal nu stappen grootsch en vroom, gemanteld in het goud van uwen rijken zegen; ik voel de plooien koninklijk, zwaar-ruischend om mijn lijf, op mijne schouders wegen. o Laat me voort verblijven in het Licht dat mij onkenlijk maakt voor de oogen van de wereld; en kroon mij met de doorne-kroon dat druppelend roode bloed mij uit mijn voorhoofd perelt. Want alle lijden zoetheid wordt in dezen nieuwen dag, in dees vernieuwde leven; het voelen elker liefde-wond zal mij doen lachen licht en lijf en ziel U geven. Jozef Muls. Vorige Volgende