literair-aristocratisme ‘het paleis boven op de ongenaakbare rots verlatend, zingend zal afkomen in het dal, onze dorpen zal rondwandelen en zal komen neerzitten in onze hutten en hoeven’.
In gedichten als ‘Verzoend’, ‘De Krekel’, ‘Terugkeer naar de Kempen’, ‘De Bremmentuil’, ‘Broedergroet’, ‘De Zwanenzang van Brahms’, en meer andere, zal het volk zijn volkomene gading vinden en onze Vlaamsche Letterkunde eenige echte perels te meer tellen. Daarom zijn wij blijde met dien ‘Vroolijken Limburger’ zoo lang reeds verwacht; - daarom brengt ons de nieuwe bundel van dien jongen rijk-begaafden zanger geen teleurstelling maar duidt op een allergelukkigste kentering!
Lambrecht Lambrechts zal onze moderne Jan Van Beers worden d.i. een Van Beers, die wars van de vroeger alles-overdruipende sentimentaliteit, ook met graagte door de hedendaagsche fijnproevers zal gelezen worden.
J.E.
Kempische Vertelsels door Karel van den Oever (Duimpjesuitgave Delille Maldeghem). - Draagt het feit, dat de groote literaire criticus Willem Kloos met den warmsten lof aan 't schrijven ging over een simpel-uitgegeven Duimpjes-boekje van een in Noord-Nederland schier onbekenden jongen schrijver, draagt dit feit geen alleszins-verheugende literaire kritisch-historische beteekenis?
Blijkt het niet dat langzamerhand de banden tusschen Noord- en Zuid-Nederlanders, hoe diep-verscheiden van aard die ook werkelijk zijn, sterker kunnen worden en de koude Hollanders de warmte der roode vlammen voelen die in onze Vlaamsche haarden flakkerlaaien?
‘Door dit boekje - aldus Willem Kloos in zijn laatste Nieuwe-Gids-Kroniek, - van hem toont hij een dier Vlaamsche schrijvers te zijn, die in Noord-Nederland verdienen gelezen te worden. Hij geeft hier een eigenlijk niet realistische, en toch weer wèl realistische, een met wezenlijken ondergrond van werklijkheid fantastische, een zus-gezien, de dagelijksche doening weergevende, zóó-beschouwd, visionnaire kunst. Edgar Allan Poe muntte uit in dàt soort werk, en ook Karel van den Oever met zijn half op het grijpbare, half op het psychische gerichten geest, zal, als hij door blijft gaan met dezelfde frischheid, die deze drie Kempische vertelsels onderscheidt, een schrijver worden, die naast de beste Vlaamsche zal kunnen staan.
Een echt meesterstukje van verbeeldingsvol zien van het werkelijke, waarin verbeelding en werkelijkheid, ofschoon zij één geheel vormen, toch scherp-onder-scheidbaar blijven voor den lezer, zoodat deze, met zijn moderne vooropstellingen, onderdoor alles toch steeds blijft weten, wat gezien moet heeten, en wát verbeeld, is het eerste vertelsel: ‘De Verdronkene Jonkvrouw’, een werkelijkheidssprookje,