Vlaamsche Arbeid. Jaargang 1(1905)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Bekentenis Geen dag en is zoo klaar, geen avond nog zoo licht of 'k wend me steeds naar u en zoek uw aangezicht, waarin de dag ontgloort of heldre sterren gloeien en alles tot me lacht, als 't weeldrig openbloeien van wonderbaar gebloemt, in zonnig blijden gaard, waar nijvrig handgebeef de warme mullige aard om iedre struike dekt en op de rozenknoppen de zilvren peerlendauw met teedre zorg laat droppen. Geen dag en is zoo klaar, dat ik niet naar u schouw die als de zonne zijt en onbewimpeld trouw uw warme wonnig licht geheel om mij doet lichten, me droomend staren laat en al de vergezichten ten breeden horizon, tot een visioen verwerkt waaruit het zoet genot in volheid stroomt en sterkt de frissche bries der hoop, die waait mij lavend tegen en werpen zal 't geluk langsheen mijn blijde wegen. Geen avond is zoo licht, of 'k zie uw wezen daar en 't flonkerstralend oog, zoo mysterieus en klaar als heel d'oneindigheid vol vreezen en vol hopen. Ik voel mijn hart zoo zwaar en 't bitterzoete nopen dat mij naar u steeds drijft, klopt immer sterker voort en weet geen stillen meer. Mijn teeder preevlend woord is zoel als lentewind en stamelt in ontroering dat ik u geerne zie met dieper zielsvervoering. Albert Fierens Vorige Volgende