Vlaamsche Arbeid. Jaargang 1(1905)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Oud Nijdig blies de wind uit 't noorden en verjoeg met wild geweld de afgevallen najaarsblaren over 't blakke stoppelveld. In de berries van een korde- wagen met een drogë as, die gedurig piepte, ging een ventje in zijn winterjas. Hoog en puntig lijk een trefter een verkleurde hoedje stond op zijn kop lijk vastgegroeid, en met een smerig lint er rond. Rond zijn bruin verkorsten hals was een gebloemde doek gestropt, en zijn handen waren diep in wollen wanten weggestopt. In zijn tandeloozen mond en met een koopren hoosken op, bevend lijk een vlamme stak een zwertdeurrookte pijpekop. Aan zijn rooden neus, gelijk een beier van een rozekrans, hing een lek te bigglen, blinkend in den rossen zonneglans. Felix Timmermans Vorige Volgende