Vlaamsche Arbeid. Jaargang 1(1905)– [tijdschrift] Vlaamsche Arbeid, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Verzen. Nu ben ik mat en moe-gereisd, mijn ziel is zat en zoet-gespijsd en dat ik rouwig was bewijst mijn hooge liefde; ik zal herdenken steeds den dag waarop 'k uw wijze waarheid zag in stil gepeins, - terwijl uw lach mij hoonend griefde. Gij, die toch meer dan iemand weet, kunt gij ook weten wat ik leed terwijl mijn leven henengleed langs effen wegen? En gij die weet hoe langzaam-lang mijn weg was en mijn levensgang, kunt gij mij zeggen ook den zang dien 'k heb gezwegen? Want 'k droeg op mijn koud ernst-gezicht, gebogen onder 't wreed gewicht van dagen en van daden-plicht, een groot verlangen naar stille tonen, saamgehecht, in krans rondom mijn ziel gelegd, die gansch de menschen-waarheid zegt in echte zangen. [pagina 39] [p. 39] En gaande in de duisternis vernam ik wat het leven is: slechts liefde en vergiffenis en mededoogen, twee stemmen tot één saamgevat waarvan de een de waarheid had en de andre gansch de vreugd bezat van uwe oogen. Nu heb 'k die dagen uitgeleefd; de rust'ge geesteskracht begeeft mijn ziel, daar ze verloren heeft het hooger leven; en de illuzie die 'k bemin, al goot ze zooveel smarten in, is toch nog steeds de koningin voor mij gebleven. Nu ben ik mat en moe-gereisd, mijn ziel is zat en zoet-gespijsd, en 'k zie geen zonne die verrijst, geen lentebloemen... Den weg dien ik nu volgen moet besprenk'lend met mijn eigen bloed ter vreugd of smarte tegemoet, zult gij dien noemen? Jan Van Nijlen. Vorige Volgende