we die kop voor een meestertuk houden - wij achten hem integendeel noch wat te akademies, nóch niet vrij en onafhankelik genoeg - maar wij stellen ten minste vast, dat Pellens blijk geeft wat te durven buiten die oude en versleten sleur van de gravuur uit het jaar '30, waar onze kunstscholen noch maar altijd op zitten te suffen.
Karel Collens zond enkele kariekaturen, heel goedgetroffen en zo geestig, dat men er zekere fouten van tekening om over 't hoofd ziet. Het ware nochtans te wensen, dat deze met onmiskenbaar talent begaafde artiest méer vastheid van hand verwierf. Wie een werkelik goede kariekatuur wil maken, moet vóor al 't andere bekwaam zijn om een fieguur ‘op z'n poten’ te zetten - en al te veel van z'n ventjes zijn maar 'n broek en 'n frak zonder dat er vlees en been onderzit.
Tal van dingen op deze tentoonstelling verdienen de aandacht. Noemen we maar even de heel gedistingeerde plakkaten van J. Hassal, de beeldhouwwerken van Jozué Dupon, het bewerkt leder van de Decker - maar een afzonderlike bespreking van al deze werken zou ons te ver voeren.
Enkel noch een woord over het omvangrijke jaarboek, dat ‘De Scalden’ bij deze gelegenheid uitgaven.
Het bestaat uit twee delen 8o, waarvan het eerste, op geelgetint scheppapier, bijdragen bevat in verzen en in proza van Pol de Mont, Victor de Meijere, Karel van de Woestijne, van Offel, e.m.a..
Het boekdeel is verlucht met tekeningen en ormentasies voor 't grootste deel van Edmond van Offel. Van zijn hand is o.a. de ‘Golgotha’, die men hierbij gereproduseerd vindt. - Het tweede deel, op plaatpapier gedrukt, bevat enkel zinkografiese platen naar tekeningen, schilderijen en beeldhouwwerken van jonge Antwerpse artiesten, waartussen vele werkelik uitstekende dingen. - Wilden we krietiek maken, dan zouden we, vooral met het oog op het eerste deel, dit zeggen: het laat, in opzicht van eenheid, van homogenieteit, wel wat te wensen over; het hangt niet goed saâm, het is te zeer een verzameling van disparate dingen; en dan: er staan ook wel een paar bijdragen in, die men heus verstandiger had weggelaten.....
Maar, nochmaals, we willen niet vitten. Wat we in de eerste plaats op prijs stellen is het zeer oprechte, eerlike streven, dat met betrekkelik zeer geringe middelen, maar dank aan veel toewijding tot deze zeer bevredigende uitslag gekomen is. Een ware zending hebben ‘De Skalden’ op zich genomen, een verplichting hebben ze aangegaan: het verspreiden van de grote kunstiedeeën van het einde van deze eeuw, het heropbeuren van de zozeer verstoten en vergeten gebruikskunst, het wederopwekken en louteren van schoonheidsgevoel bij het volk. - En, we zeggen het in volle vertrouwen, zij zijn ten volle voor deze taak opgewassen. Door hun beide tentoonstellingen hebben ze de maat gegeven van wat ze kunnen: - wij verwachten dan ook het beste van hen voor de toekomst.
Het bestuur heeft het uitstekend iedee gehad, tijdens de tentoonstelling een voordracht in te richten. De heer Pol de Mont heeft deze taak op zich genomen, en de hoorders op een van die boeiende en aangename niet minder leerrijke keuvelarijen vergast, waartoe hij zozeer het talent bezit. Het was een waar genot, hem in dit midden een zozeer bij de omgeving passend onderwerp: ‘Toegepaste Kunst’, te horen behandelen. Niet voldoende is het, mooie dingen ten toon te stellen. Want eilaas! de meeste lieden hebben ogen en zien niet! Men moet de mensen ook zeggen wat en hoe ze zien en verstaan moeten. - Dan alleen kan het streven van ‘De Skalden’ ten volle zijn doel bereiken, en als ze er een volgende maal toe komen, dergelike voordrachten en zelfs muziekuitvoeringen op groter schaal in te richten, zullen er ongetwijfeld de rijpste vruchten van geplukt worden.
Pauw II.