De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 11
(1898)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 74]
| |
TentoonstellingenAntwerpen. De Dertienen H. Luyten. Frans Nijs. Meijers. Alfons de Clercq
Van enkele tentoonstellers acht ik het wel wat overbodig meer te vermelden dan de naam, en wel omdat het noch niet zo lang geleden is, dat ik, naar aanleiding van de indievieduële tentoonstelling van deze heren, hun talent en manier voldoende gekenschetst heb. Dit is het geval met Hens, de Smeth, Looymans, Nijs, leden; met Frédéric en Ensor, uitgenodigden. Enkele anderen zonden ook wel zeer goed werk, maar dat in de hoofdzaak maar weinig verschil opleverde met wat zij vroeger al vertoonden. In dit geval waren Larock, Stobbaerts, Verwee, Verhaeren. Of Karel Mertens nu juist wel in de smaak is gevallen van de grote menigte van de bezoekers, durf ik op goede grond betwijfen. Mij persoonlik verraste geen werk aangenamer dan juist het zijn. Twee landschappen en evenveel portretten; geen spoor van effektbejag of mooidoenerij; geen prozaïes wedergeven, geen realistiese kopij van de dingen, maar veeleer een interpretasie, waarbij het gevoel het hoge woord gesproken en de ambachtelike vaardigheid eenvoudig als nederige dienares geholpen heeft. Een van de beide portretten, dat van een jong meisje in doodgewone alledaagse huiskledij, was, geheel in bescheiden, onzijdige tonen, een klein meesterstuk van zielsuitdrukking en gevoelsleven Niet minder dan Mertens beviel ons Piet Verhaert, van wie het Binnenzicht te Veere - Veere is sedert een tiental jaren een geliefkoosd arbeidsoord ook voor onze Zuidnederlandse artiesten - zeker geen van de groote Noordnederlandse intiemiesten tot oneer zou strekken. Ook dit was een doek vol van een zeer intense stemming. En dan - als stuk schilderwerk - was het eenvoudig meesterlik. Vooral in dit laatste opzicht bewonderde ik van dezelfde een Tuingezicht, zo hoog en krachtig van toon, dat het de er naast hangende Hovenier, van Verhaert zelf, vast deed verbleeken. Noch een derde lid van de kunstkring, Jaak Dierckx, verdient hors de pair te worden gesteld. Van hem een viertal grepen uit het leven, waarvan vooral Twee Wasvrouwen en De Breiles uitmuntten door meer dan gewone hoedanigheden. Wel blonken de twee andere uit door dezelfde onberispelike tekening, door dezelfde stoute, brede, door en door Vlaamse kleurbehandeling. Ongelukkiglik was er noch iets in van dat, velen Vlamingen zo eigen zoeken naar detaljetjes, kleine bijzaakjes, anekdotiese trekjes, - en juist dat zien naar het kleine maakte deze schilderijen naast de twee eerstgenoemde - groots en fris en onbevangen als de natuur zelf - wel enigsins klein. Onder de Vlaamse uitgenodigden blonken vooral uit Laermans, Ottevaere en van Strydonck. Laermans was in hoge maat interessant. Om hem te karakteriezeren met een enkel, naar ik | |
[pagina 75]
| |
meen, noch al juist woord, zal ik hem noemen een Teniers, die geen tonelen van jolijt en uitgelatenheid, maar alleen drama's ziet. Hij dicht meer dan hij schildert; hij dicht, met sombere, diepe, bijna ouderwets-romantiese kleuren, het lijdensepos van de moderne boer, van de arme wroeter, die in het zweet van zijn aanschijn het harde stuk grond, dat hem niet hoort en hem nimmer horen zal, bevruchten moet. Zijn personages zijn wel die van Teniers; maar zij zijn versjoveld, afgetjakkerd, uitgeput van honger en arbeid. Laermans verheft de argeloze idylle tot een hooggespannen treurspel. Ook Ottevaere is een dichter, - maar o! zo geheel anders. Hij zingt de stemming, die leeft, heel stil en ingetogen leeft en ademhaalt, in de ledige ruimte van zeer oude kille kerken. Zijn Oude Kapel was een juweeltje! Van Strydonck ontwerpt dekoratieve schilderijen. Een, De Rondedans, kan mij, ondanks de zeer treffende beweging, om de vulgeere typen en ook wel de lelik ruwe kleur, niet bevallen. Werkelik mooi is zijn Egloga, in een heel heldere, bijna onaardse tonalieteit, een droom van voor-histories of iedeaal geluk in de vrije natuur. Onder de uitgenodigden troffen mij het meest Thaulow, Reid Murray, en Macauly Stevenson. De Noord-Nederlander W. Sluiter had twee belangrijke stukken: De Maas bij Wintertijd te Dordt en vooral Te Scheveningen.
* * *
Een ander Noord-Nederlander, de al sedert jaren te Antwerpen gevestigde Luyten, stelde, mede in Januarie, een veertigtal van zijn werken ten toon, tegelijk met een kleine maar werkelik uitgelezen serie beeldwerk in brons, marmer, platiena en ievoor van deze voortreffelikste van alle Antwerpse beeldhouwers, Jozuë Dupon. Een goed derde van Luytens schilderijen waren mij al van vroeger bekend, o.a. In het Park, een rijk herfstgezicht, en De beide Weesmeisjes, een kranig brok werk, waarvan ik niet begrijp, hoe het niet twintigmaal reeds is verkocht, geworden! Onder de nu voor 't eerst geziene dingen troffen mij vooral In de Wei, een koe, kranig van leven, loeiend domweg tegen een onzichtbaar ik-weet-niet-wat daar ergens buiten de lijst, in een bizonder malse en frisgesapte weide; Herfst, wat koetjes, onder wat heel hoge bomen; Regenachtig Weder, bizonder juist gezien en met grote soberheid weergegeven. Het meest van al noch: Kinderen in de Hei, Vissersloepen in het Duin en Kinderen van de Zee. Men kan voorzeker een ander iedee hebben dan de artiest zelf van de meest gerechtvaardigde opvatting van een landschapschildering; zonder onbillik te worden kan echter niemand de meesterlike, stoute tekening van zijn fieguren, de soliedieteit van zijn gehele uitvoering in twijfel trekkken. Ook zeker niet zijn overvloedig en gezond licht, dat hij verkrijgt met de meest eenvoudige middelen, zonder de geringste truk, zonder enige haaszakkerij. Twee van zijn portretten vestigden zeer de aandacht, dat van de bestuurder van de Nederlandse schouwburg, - uitstekend van gelijkenis en karakter - en dat van Mevrouw Fl..... Dit laatste, - een zeer eenvoudig, van alle aanstellerigheid vrij gebleven, uiterst sober gehouden stuk, onderscheidt zich tevens door ware distinksie. Van Dupon zag ik nog nooit volmaakter werk dan ditmaal. Ik bedoel niet enkel het reeds verleden jaar in De Vlaamse School gereproduseerde beeldje, Diana, maar zijn vrouwebuste, Liefde, zijn ontwerp voor een standbeeld van Lodewijk Berken, en vooral zijn Belluarius. Deze laatste is een meesterwerk: nauweliks een drie kwart meter hoog maakt het een onmiskenbare indruk van grootsheid. Het gehele fieguur, bijna klassiek streng van lijnen, is voortreffelik éen: een enkele gespannenheid van alle spieren, éen enkel opgaan van geheel dat kloeke lichaam in de noch even afwachtende bedreiging van de man. De vrouwebuste was vooral te bewonderen om de malsheid, de gemolligheid van hals en schouder en boezem: men dacht er niet meer bij aan marmer, maar wel aan warm en bloedvol vlees. Heus, ik ben blij, dat men dit in ons Antwerpen noch kan! * * * | |
[pagina 76]
| |
Francis Nijs nodigde zijn vrienden uit, om, in zijn eigen, smaakvol, ofschoon eenvoudig ingerichte werkplaats, een twintigtal werken, alle uit de laatste vier à vijf jaar, te bezichtigen. Zeker ben ik wel niet de enige, die, na een half uurtje in de tot ingetogenheid stemmende, tot rustig genieten, werkelik waardeeren van kunst zo uitnemend geschikte stilte van dit atelier te hebben gesleten, de overtuiging heeft meegenomen, dat er in de ontwikkeling van Nijs' zeer eigenaardige gave wezenlike en grote vooruitgang is waar te nemen. Wat de jonge artiest ons ditmaal toonde, was niet alleen oneindig rijper, maar tevens veel meer Vlaams dan al zijn vroeger werk. In de beste van de nu bijeengebrachte een-en-twintig doeken waren, naast een verrassende juistheid van viezie, een warmte en kracht van koloriet te bewonderen, die velen hem van nu af mogen benijden. Nijs houdt van bontheid, mooie, gedistingeerde bontheid, en hij heeft gelijk; zijn palet prijkt met een regenboog van het dapperste rood, het levendigste blauw, het verrassendste geel, het stemmigste ‘mauve’, het levendigste groen..... Gevoelsindrukken geeft hij zeker minder dan kleurimpressies; toch mangelt het hem niet aan sentiement, zo als voldoende blijkt uit meer dan éen van zijn zeer belangwekkende tuin-studies, om er maar een paar te noemen: Het Kruishof even na een Zomerbui en Verlaten Kerkhof Nijs weet ook met fijne smaak te kiezen - ook het gekozene te versnijden, zo als ik het zou willen heten, ‘in de lijst te vatten.’ Hij houdt rekening met de natuurlike, meetkundige lijn van de dingen en haalt er nut uit. Onder zijn werkelik mooie stukken noem ik Daken te Veere, Bloementuintje te Veere, Tegen Avond te Veere en Herfstzon.
* * *
Een oud-bekende noch ontmoetten wij in de Verlat-zaal, Izidoor Meijers, die er vier en twintig landschappen ekspozeerde. Verdienstelik werk, voorzeker, - daaraan maakte deze onvermoeide werker ons sedert jaren gewoon Een klein getal van deze schilderijen was zelfs beter dan enkel verdienstelik. Ik noem: Scheldeboorden, Zomernamiddag, Te Westmalle, Stilte, vooral De Veerman en Op de Schelde, het eerste een voortreffelike viezie van mist, het ander een heel mooie studie van licht. En toch...! Ja, toch zouden wij van deze talentvolle schilder wat anders willen te zien krijgen. Komaan! - Waarom beperkt hij er zich meer en meer toe zo 'n heel klein hoekje bos of veld of weide, een enkel boerenerfje, een klein plekje in een dorp - of stadstraat, twintig naast elkaar groeiende bomen te schilderen? Waarom laat hij de flinke kijkers niet wat verder, niet wat breder ronddwalen? En dan noch iets, waarom kiest hij niet wat meer, en stelt hij zich zo vaak tevreden met het eerste het beste plekje, om 't even van wélke zijde het zich zo toevallig voordoet? In alle ernst, dit is een euvel, waaraan vele van onze hedendaagse landschapschilders mank gaan! Ik zou er, zonder veel moeite, twintig dertig kunnen noemen, die dit verwijt ten minste even zeer verdienen als de goede Door Meijers. Welaan - laat Meijers nu eens de eerste zijn, om ook tot deze ‘paulo majora!’ terug te voeren. Waarom zou hij het niet beproeven?
* * *
Eindelik kan ik niet nalaten de bijval te vermelden, die, rond dezelfde tijd, een heel jong schilder, een debutant, te beurt viel. De heer de Clercq ekspozeerde in de Verlatzaal een reeks landschappen, die hem van nu af recht geven op de naam van - veelbelovend kunstenaar. Werk van iemand, die - zonder de nodige intensieteit tot nu toe - reeds een eigen blik heeft op de dingen, uitnemend weet te kiezen, de poëzie van de natuur begrijpt en zeker een kostelike aanwinst zal wezen voor onze herbloeiende school.
Pol de Mont. | |
[pagina 77]
| |
![]() TE MECHELEN OP 23 OKTOBER 1798
naar het schilderij van Leo Rotthier | |
[pagina 79]
| |
![]()
portret van leo rotthier
| |
Brussel. Leo Rotthier
Laat mij al gauw zeggen, dat die afkeurende taal over 't algemeen alleen gevoerd wordt door mannen, die zelven tot heden niets of al bizonder weinig verricht hebben en zeker wel nooit iets voortbrengen zullen! Voor die alwetenden is alles verderfelik: overvloed even zeer als armoe. Ik, voor mijn part, neem juist van die lediglopers liefst geen notiesie! Rep ik er hier een enkel woord over, dan is het, omdat eilaas zo velen noch zich door hun gezeur laten misleiden - en dat het goed is van tijd tot tijd eens te zeggen, dat het ‘gezeur’ is. Voor mij is overvloed van produksie nooit te betreuren - integendeel! Hoe meer iniesjatief, hoe meer ontwikkeling! Is dat niet duidelik? Hoe meer ontwikkeling, hoe meer ontginning van al de bestanddeelen - welke in ons organisme medehelpen tot het scheppen van nieuwe eigenaardigheid. Ook brengt die rijkdom van kunstwerken grote wedijver te weeg; wekt al die geesten, welke leven, denken en strijden voor de kunst, tot krachtige deelneming op aan de edele wedkamp tot groter en groter volmaaktheid. Waarom zou men paal en perk moeten stellen aan zulk een strijd? Een tentoonstelling, welke hier voornamelik mijn aandacht trok, was die van Leo Rotthier. Rotthier is een van de weinigen, welke de historieschildering aandurven. Al te lang al werd dit kunstvak ter zijde geschoven. - Waarom? Ja, men vraagt het zich af! Was het geen machteloosheid soms? - Alleen enige beschaafde en | |
[pagina 80]
| |
verlichte mannen hielden haar in eer, rari nantes in gurgite vasto. Leo Rotthier is zo goed als van Antwerpse oorsprong. Vergis ik me niet, dan is zijn famielie herkomstig uit Zwijndrecht. Zijn eerste meester was Portaels, de betreurde bestuurder van de Brusselse Akademie, welke hem zeer waardeerde. Na zijn studiën onder de leiding vau deze uitstekende man - welke, het zij hier nochmaals gezegd, iedere eigenaardigheid zo goed wist te ontdekken en te ontwikkelen - vond Rothier dat zijn onderricht niet volmaakt genoeg was, en begaf hij zich naar het Hoger Instietuut van Schoone Kunsten te Antwerpen met het doel, de uiterlike vorm noch vollediger meester te worden. Daar volgde hij bij voorkeur de lessen van Vinçotte, wiens kunstopvatting hem zo goed met zijn eigen zienswijze scheen overeen te komen. In 1890 werd hij voor het eerst in ruimer kring bekend door zijn in de Brusselse driejaarlijkse tentoonstelling opgehangen doek: ‘Hoe Christus onderwezen werd’, een tafereel, dat een zo aantrekkelike voorstelling gaf van de vader- en de moederlike liefde. Dit werk deed Rothier onmiddellik rang nemen tussen de jongeren, van welke onze Vlaamse School het meest mag verhopen. Rothier was toen pas 22 jaar oud, had zich van het juk van de verouderde akademiese leerstelsels pas bevrijd, en werd desalniettemin hartelik geprezen door een van onze ernstigste kunstbeoordelaars, de heer Fétis, die hem in L'Indépendance belge aldus begroette: ‘Men ziet graag talenten, waarop het land met recht fier is, zich handhaven, maar het is ons niet minder welkom, jonge talenten te zien ontluiken, vol van beloften voor de toekomst. Vrij van alle aanstellerigheid is Rothier's doek: “Hoe Christus onderwezen werd”. De jonge kunstenaar, die deze eersteling ondertekende, schijnt geen ander doel gehad te hebben, dan zo eenvoudig mogelik zijn opvatting uit te beelden, zonder zich er op toe te leggen, zich aan te sluiten bij deze of gene school - vermits er toch geen scholen meer bestaan,Ga naar voetnoot(1) - zonder zich overigens de schijn te geven, iets geheel nieuws te willen vertonen, voldaan en tevreden als hij gezegd heeft, wat hij te zeggen had. Ik noemde de tietel van het schilderij; zie hier het onderwerp. Christus, als kind, gezeten aan de voeten van de Maagd, omringd van andere kinderen, aanhorende het onderricht, gegeven door een oud wijsgeer. Het toneel heeft plaats in een zonnige boomgaard. Beeldschoon is het type van de Maagd, zonder aan de Priemietieven of aan de meesters van de Wedergeboorte te herinneren. Lief is de groep kinderen, in het midden waarvan de goddelike “Bambino” straalt. Het landschap is vol lucht en licht. De tekniek vertoont niets gezocht, maar is persoonlik, vrij van alle navolging.’ - Reeds in 1894 gelastte de Staat de jonge meester met de uitvoering van een schilderij voor het Assiezenhof te Tongeren. En nu, zijn tentoonstelling in de Kunstkring te Brussel! Laat ik eerst spreken van zijn histories tafereel: ‘De Patriotten van Mechelen’, een doek, dat men voor 't allereerst éen jaar geleden in de Mechelse tentoonstelling te zien kreeg, maar dat aldaar zo ongunstig geplaatst was, dat men het bezwaarlik kon bestuderen. Somber en indrukwekkend is dit tafereel, dat voorzeker ook op 't volk een diepe indruk moet maken. Een gebeurtenis uit die bloedige Boerenkrijg van 1798, in de Chroniques de la Ville de Malines als volgt opgetekend: ‘Depuis l'invasion française notre patrie avait passé par toutes les vicissitudes. Les innombrables injustices qui se commettaient, les horreurs des réquisitions onéreuses et arbitraires, les exécutions militaires qui se succédaient dans nos campagnes pour les motifs les plus futiles eurent pour conséquence le soulèvement qui se déclara en 1798. L'oppresseur n'avait pas compté avec l'esprit de liberté et le courage inhérent aux Belges. Les habitants des villes aidés par ceux des campagnes se | |
[pagina 81]
| |
DE MEZENVANGERS
Naar een oorspronkelike tekening van Hannotiau | |
[pagina 83]
| |
soulevèrent. Le pays de Waes, la Campine et les Malinois prirent part à ce mouvement. Malheureusement les chefs manquaient d'intelligence. Le défaut d'organisation, le manque de munitions et surtout de canons furent la cause de leur perte. Les principaux
De schilder verplaatst ons op St-Rombouts-kerkhof, vlak bij de Grote Markt te Mechelen. Op 't voorplan de neergeschoten boeren, op een hoop gezonken, met blote borst, rippelende van het bloed, met de stuiptrekkingen van de doodstrijd op 't gelaat. Achter op 't kerkhof - drie soldaten van de R.F., onverschillig, met ruwe, barse trekken, die hoop lijken aanschouwende. Verder, achter de kerkhofmuur, ziet men de Franse troepen de stad binnentrekken. Eindelik, op 't achterplan, de gevels van enige huizen van de Mechelsche Markt. En over dit alles heen een droeve, stormzwangere lucht, meneurs, au nombre de quarante et un, furent faits prisonniers et fusillés dans le cimetière de Saint-Rombaut, à Malines, le 23 octobre 1798, après un jugement sommaire dont le texte figure au Musée de la ville de Malines.’ Naar mijn oordeel wist Rotthier al het waarop zwarte, onheilspellende wolken drijven, alsof de natuur zelf wilde wenen over het arme, verdrukte volk. De samenstelling van 't gewrocht is meesterlik, het koloriet prachtig. Rotthier was zijn onderwerp volkomen meester. Hij heeft medegeleefd met de tijdgenoten van zijn gefuzieljeerden en juist daarom deelt hij ons zijn eigen verontwaardiging zo welsprekend mee. In dezelfde tentoonstelling zag ik twee welgelukte portretten, het een van M.W.R., 't andere van de gekende etser Desvache. De schilder wist in beide partij te trekken uit zijn grondige kennis van tekniek en kleur; maar ook de ziel, de eigenaardigheid van zijn modellen wist hij weg te geven. Wat mij intussen het meest beviel, dat was ‘Gelukkige Moeder’, een simfonie van enkel rood - vol schone licht- en schaduwschakeringen. Hier | |
[pagina 84]
| |
vooral kwam de Vlaamse schilder tot zijn recht, weelderig van kleur, stout van opvatting, breed in zijn behandeling. Met dat stuk zal Rotthier noch meer dan éen sukses bevechten! Enige pasteltekeningen - zacht als Watteau's, altijd rijk van toon, verdienden ook opgemerkt te worden. Ook deze waren echt Vlaams van kleur. Alvorens te eindigen noch een woord over het historieschilderij. De schilder moest dit stuk, hetwelk het lijden van die martelaren voor eigen vrijheid en zeden zo voortreffelik weergeeft, in de loop van dit jaar in al de steden, waar de Brigands zullen herdacht worden, ten toon stellen. Gelegenheid daartoe is in elke stad zeer licht te vinden. Pieter d'Hondt. | |
Emiel Claus
| |
Pour l'Art
Wat het beeldhouwwerk betreft, dit jaar zeer goed vertegenwoordigd, vertoonde A. Springael een zeer sterk realistisch talent in zijn aangrijpende Neerslachtigheid, naast V. Rousseau, die ons al de idealiteit der Italiaansche meesters of de bevallige lijnenzwier van een Tanagrabeeld te bewonderen gaf in zijn groot gipsen beeld, Naar het Onbewolkte, of in zijn Antieken dans en zijn Korfdraagster. P. Braecke stelde o.a. een prachtig Kruisbeeld ten toon. In de schilderijen vinden wij dezelfde verscheidenheid. Ciamberlani en E. Fabry streven naar ideale vormenschoonheid. De eerste leverde een in dit opzicht zeer belangrijk doek, Sysiphus en Tantalus. E. Laermans versmaadt alle vormenschoonheid en vindt heerlijke effekten in het vertolken van de groote aandoeningen der massa. Verschrikkingstooneelen als zijn Bliksemslag schijnen ons het geschikst toe om zijn gaven te laten waardeeren. Zijn landschap, Droomende Wateren, is meesterlijk. Er ligt iets tragisch, noodlottigs in dit eenvoudige dorp aan den waterkant. Het is alsof een verschrikkelijke plaag er alle leven geschorst heeft. O. Coppens ziet het verlatene Brugge als naar gewoonte in een bontheid van kleuren, waarmee wij ons maar niet kunnen verzoenen. Nochtans kan hij uilstekend de zachte poëzie der Begijnhoven uit zijn doeken laten spreken. | |
[pagina 85]
| |
A. Hannotiau heeft een heel andere visie van Brugge. In de oude stad plaatst hij bij voorkeur het oude, typische leven van haar bewoners. Hij helt naar den humor over. Men zie b.v. zijn Klappeien en zijn Meezenvangers. H. Ottevaere is de ware dichter der parken in het geheimzinnig avonduur. Er ligt ongemeen veel poëzie in zijn doeken. Hetzelfde geldt nagenoeg voor G. Fichefet, die liefst zijn parken in volle zon droomt. De laatste stelde ook een mooi portret van zijn vader ten toon. R. Janssens is in het portret van zijn moeder ook uitstekend geslaagd. Vermelden wij nog de heerlijke landschappen van A. Hamesse; een paar flinke teekeningen van P. Colmant, een mooi doek van F. Baes en ook nog een zeer smaak- en kunstvol vensterraam, Prometheus, van H. Thys. De groote moeilijkheid, die het voorstellen van het naakte op glas meebrengt, heeft Thys met ongemeen goed gevolg overwonnen. M.S.. | |
In Noord-Nederland. Utrecht. 's Hertogenbos. Groningen
In den Bos, in de nette bovenzalen van de bekende boekhandelaar Yts na, zag ik een dertigtal tekeningen, zwart en wit of in kleuren, vier lithografieën en een aantal verluchte boeken voor kinderen van Hoytema. Werk van ongelijke, soms zelfs zeer ongelijke waarde, van een wezenlik en, overigens, reeds gevierd artiest. Hoytema heeft veel voor en slechts weinig tegen! Voor - een scherpe opmerkersblik, die, onmiddellik, zonder enige moeite of aarzeling, de karakteristieke lijnen en dito bewegingen van dieren en planten weet te vatten, en een ongewoon, verbazend gemak van werken. Tegen - een voor een groot deel uit dat gemak van werken heel waarschijnlik voortspruitende oppervlakkigheid, waarvan hij zich, in eigen belang, zonder uitstel dient te ontmaken, wil hij niet, dat, wat nu slechts voorbijgaande onachtzaamheid is, tot gewoonte wordt. Om dit met éen enkel voorbeeld op te helderen, wil ik al dadelik wijzen op nr 27 van het katalogus, Onkruid. Tussen hoogschietende wilde planten, hoog boven 't gras opwiegelend, waardoor een rooskleurde weg heenloopt, kruipen slakken, met of zonder huisjes, en ander ongedierte. Als geheel nu is dit zeer mooi; doch al wie iets meer van kunst weet dan de gewone toeschouwer zal niet lang aarzelen om het te betreuren, dat het gras zo onbehendig is gedaan, en de weg, zonder enige perspektief, rechtopstaat in stede van plat, effen te liggen. Dat het anders zeer karakteristieke stuk dekoratief opgevat is, zal wel geen verontschuldiging zijn voor deze opvallende fout zeker! In nr 26 en andere merkte ik dezelfde gebreken. Die Lepelaars van 26 zijn weer eens te meer zo leuk mogelik gezien; maar zij zijn toch niets meer dan een goede schets, - een knap begonnen, niet voltooid werk. Tot de allerbeste dingen, bij de heer Ytsma gezien, reken ik de nrs 10, In Brabant, 11, Korenvelden, en 17, Chrusanthemen. Nr 11 is een breed gezien landschap, een waar en heus landschap, een wijde horiezon omvattend, al is het | |
[pagina 86]
| |
op noch zulke kleine schaal behandeld. Een stuk dat stijl heeft, vol van de mooie, karakteristieke lijnen van ons Nederlands platteland. Een lust voor de ogen noem ik nr 17: poëties geziene bloemen, - zingende, neen, zingen is luider dan deze bloemen doen, - neurende dan, in witte, gele, roze, rode, bleek mauve tonen, de bescheiden vreugde van een bloemperk - een gewirwar van levendige, tierende bloemen, - alle in éens, niet elk afzonderlik gezien. Mooi vond ik noch, 1, Lentemorgen, 2, Irissen, ofschoon wat hard wellicht, 19, Papegaaien, heel plezierig en vooral treffend juist, 16, Herfstnacht, ietwat Japans misschien, maar heel gedistingeerd van kleur en voortreffelik bewerkt. Ook de lithografieën bevielen mij zeer. Uilen, nr 22, de bekende, zeer goed gevonden simboliezering van de Winter, - 30 Lepelaars, en 31, Plantje in 't Mos, alle drie in slechts twee tonen gedrukt. Nr 31 vooral toont, wat Hoytema kan. Niet velen, inderdaad, leverden, in de laatste jaren, even meesterlik werk als dit. Ik wil deze gelegenheid niet laten voorbijgaan, zonder de heer Ytsma, die zich geen moeite of onkosten ontziet, om in een provinsiestad als den Bos werkelike kunst te doen waarderen, recht hartelik profiesiat te wensen! De tentoonstelling, welke ik te Groningen bezocht, en die, op de eerste verdieping van het Muzeum van Oudheden, twee tamelik grote zalen vulde, was ingericht door het genootschap Pictura, en vertoonde, Alles in Allem, een dadelik opvallend artistiek karakter. Zij omvatte 138 nummers, ingezonden door een goede honderd uitgenodigde kunstenaars, waaronder ik enkele van de beste namen van Nederland, H.M. Mesdag, Mevr. Mesdag-van Houten, Taco Mesdag, Gabriël, Bastert, Henkes, Hoynck van Papendrecht, Oldewelt, aantrof. Bereikt nu de Groningse tentoonstelling toch niet die graad van artistiesieteit, welke men er, op die namen afgaande, van mocht verwachten, dan ligt de schuld niet aan de inrichters, maar wel aan diegene onder deze artiesten van naam en faam, welke wel verdienstelik werk, maar lang niet van hun allerbeste hebben ingeleverd. Laat ik er echter al dadelik bijvoegen, dat er bij gebrek aan alles overtreffende meesterstukken, toch geen spoor was van dat onbeduidende of allerminst middelmatige maakwerk, dat de meeste groeptentoonstellingen zo royaal plegen op te leveren, - óók in Nederland, wij weten 't nu. Intussen, niet van de sedert jaren beroemden, maar wel van enige jongeren van meer dan gewone begaafdheden wens ik te spreken. Naar mijn oordeel ligt het zwaartepunt in elke ekspoziesie alleen in het werk van hen, die, noch aan geen vaste richting gebonden, zich noch niet inbeelden dat zij er al zijn; van hen, die dag aan dag noch hun gaven ontwikkelen, en persoonlik noch slechts betrekkelik tevreden zijn over eigen werk, ook al is dit zo goed en zelfs bijwijlen beter dan dat van meer dan éen oudere. Zulk een jongere erken ik b.v. in de noch jeugdige Noord-Brabander, een van de beste oud-leerlingen van onze Antwerpse Akademie, thans leraar en uitstekend leeraar in de Bosse Kunst-Akademie, Antoon van Welie. Van hem zag ik te Groningen twee portretten, welke zich tot hun zeer groot voordeel onderscheiden van de andere konterfeitsels, in Pictura tentoongesteld, al zijn die dan ook ondertekend door Mej. Schwartze en door Haverman. Zo geheel berekend op het uiterlik effekt, zo volkomen en dehors als de beide van eerstgenoemde, is zeker, ofschoon toch ook nóch te sjiek, het vrouweportret van de laatste niet; doch van het treffende, evenals bij Jan Veth, zo door en door protestants-strenge psiekelogiese karakter van zijn zwart en wit portretten, vond ik er toch niet veel in terug. Hoe geheel anders van Welie's portretten. Het grootste van beide, vrij goed geplaatst - wat ik van het andere niet kan zeggen - stelt ons voor een noch levenslustig. door en door fris en gezond oud heer. zittend, in even achteroverhellende houding, in een gemakkelike huisstoel, met de koerant in de linke en de neusknijper in de rechte hand. Een prettige, aantrekkelike verschijning, met zijn zacht gebloosd gelaat, warm uitkomend bij de bleekblonde, aan de uiteinden reeds grijsgeworden | |
[pagina 87]
| |
baard, de vrolik lachende mond en de levendige, bijna schalke ogen. Het kleinere toont ons een dame, - enkel de buste - het hoofd even links achterover hellend; over het irismauve kleed een eenvoudige, witkante sluier met een amethiest vastgespeten. Het gelaat is van een opvallende, dadelik innemende beminnelik- en goedheid; het eenvoudig langs de slapen weggestreken zwarte haar past uitnemend bij het grote gevoel van tevredenheid en zielenadel, dat uit het gehele aangezicht spreekt. Wat mij in deze twee stukken vooral bevalt is, bij de zeer grote degelikheid van tekening en kleurbehandeling, een duidelik waar te nemen streven, om, ondanks alle getrouwheid aan het model, zo weinig mogelik te doen denken aan alle stoffelike momenten. En hier mee bedoel ik noch iets meer en beter, dan dat van Welie's werk zo geheel en al ‘uit de verf’ is; ik bedoel tevens en vooral, dat het ons het karakter, de gevoelens, de ziel van de geschilderden, veel meer bijna dan de vormen, trekken, kleuren, te zien geeft. Bij voorbeeld: van het anders heel mooie mauve van het kleed wordt men nauweliks iets gewaar in het tweede portret; zelfs het spierwitte doek, daarover heen, meent men niet éens te zien. Men ziet alleen die simpatieke trekken, die goedhartig lieve mond, die kin vol geduld en gelatenheid, en die heerlike, sprekende ogen. Men vergeet dat het een portret is, en denkt onwillekeurig aan een madonnahoofd van een of ander groot Ietaljaan. Van Welie is blijkbaar een kunstenaar, die gemakkelike zegepralen versmaadt. Ik ken er niet veel, die hoger en stouter doelen dan hij. Dat wij eerlang meer van hem zullen horen, ben ik zo vrij in het voorbijgaan te voorspellen. Willy Sluyter, M.W. van der Valk, A.M. Gorter, Hart Nibbrig, Moulijn, bevielen mij het meest onder de wateren landschilders. Sluyter's Winterdag te Scheveningen is niet alleen het beste, wat ik ooit van deze talentvolle jongere zag, maar hie weegt op tegen zeer veel, dat de handtekening draagt van erkende meesters. Sluyter heeft een geheel eigen blik op de dingen; hij ziet het leven in zijn geheel, in de brede -, de grote lijnen, en hij ziet het als interpreterend dichter, al geeft hij het toch met treffende juistheid weer. Gierig op zijn verf schijnt hij niet, en toch doet ook zijn werk - ofschoon bepaald naturisties - niet onmiddellik denken aan de uitvoering. Er is, in zijn schilderij, iets van Jan Toorop, zooals deze schilderde vóor zijn simbolistiese manier, en ook iets van Raffaëlli. 't Is echter alleen verwantschap, geen navolging. Twee zeer mooie dingen zijn Jaagpad van van der Valk en Herfstmorgen van Gorter. Zelden zagik zoveel helderheid, zoveel ‘zon’ in een Hollands landschap als in het eerstgenoemde, dat men bijna voor dat van een Vlaams lumieniest zou houden, terwijl het tweede, veel meer echt Hollands van uitvoering, mij lief is om de heerlike diepe tonen en de zeer gelukkige stemming. Hart Nibbrig bereikt in Voorjaar - waarin hij de stippelmethode toepaste - een vast tot bleekheid overslaande helderheid, die zijn anders van veel, haast van te veel studie getuigende arbeid een schijn van oppervlakkigheid doet verkrijgen, die het mij ver beneden de heerlike Zomertuin doet stellen, door hem in 1897 te Brussel ten toon gesteld. Moulijn behandelde zijn Vijver enigsins dekoratief. Het is een keurig schilderij, dat vooral uitmunt door de zeer gedistingeerde gamme van het geheel en het fijne gevoel van gelaten weemoed, dat ik er in meen opgemerkt te hebben. Ook Koster's Tulpenvlden en Le Comte's Op de Maas zijn goed werk. Zeer trof mij ook een goede impressie van Mevr. Bilders van Bosse, Beukenlaan bij Oosterbeek. Van alle beoefenaars van het zogenoemde genre schijnt mij niemand zo zeer de erepalm te verdienen als Mej. Wally Moes. Haar Naaiend Vrouwtje is zo door en door Hollands, Hollands door de keus van het fieguurtje niet alleen, maar door de eenvoud, die het kenmerkt, door de stemming, die het binnenhuis zo wel vult, door de grote piëteit, waarmede alles geschilderd is. En toch - al herinnert het ook onmiddellik aan onze oude en grote ‘kleinmeesters’, toch is het zo geheel en al iets anders dan een vervelende herhaling of een uit geduld geboren navol- | |
[pagina 88]
| |
ging, omdat de schilderes over eigen en zeer moderne uitdrukkingsmiddelen beschikt, en omdat zij op haar palet kleuren heeft, die al de fris- en waarheid van de natuur volkomen weergeven. Ook H.J. Haverman heeft een aardig stukje, Op den Brink getieteld: enige Walcherse kinderen, spelend met een konijntje in het gras. Minder intiem dan het vorige werk, is dit een idylletje van een zeer fijn gevoel; het argeloze doen van de kleinen is wonderwel begrepen en ook is de kleur zo jong en gezond als de mooie werkelikheid zelf. Van J.G. Heyberg twee kijkjes in het soldatenleven, In de Karzerne en In de Wacht. Ik ken, als Zuid-Nederlander, de Hollandse soldaat niet genoeg, om te durven zeggen, dat deze schilder mij toeschijnt, het eigenaardige, kenschetsende van zijn modellen te zien met minstens even scherpe blik als de knapste soldatenschilders van Zuid én Noord. Ik houd echter wél van zijn werk, omdat hij, al moesten zijn onderwerpen er bijna toe verleiden, ver heeft weten te blijven van het anekdotieke, vooral in het tweede, werkelik fijngevoelde stukje - en omdat ook zijn kleurbehandeling zo onschools is. Het Binnenzicht van M. van Andringa getuigt van rijke aanleg en ernstige studie: het is in zijn matte, glansloze tonalieteit werkelik mooi van kleur; alleen - het is nog te stoffelik - zo niet gezien, dan toch behandeld. Het is meer het werk van een virtuoos dan van een, die diep voelt en het gevoelde intiem wil uitspreken.
Pol de Mont. ![]() |