eigen volk zulk overgroot nadeel? Deden Stijns en Teirlinck het zelf, wanneer zij een of twee hunner werken benoorden Breda lieten het licht zien?
't Vult zijn buidel niet! - Maar is dát eenvoudig feit, dat het zijn buidel niet vult, dan lofs genoeg?
Maar, zegt de heer L.O., ‘hij heeft de voldoening zijn literatuur in zijn eigen land te zien waardeeren’. O, dat dankbare eigen land en volk! Ten minste, als het maar waar is! Ei mij! Van die waardeering juist is hier al lang het eindje verloren.... Waar zijn dan de Zuidnederlandsche schrijvers van werkelijke beteekenis, die door dat goede eigen volk gewaardeerd, d.w.z. gelezen én gekocht worden! Noem ze alle drie, durf ik bidden! Overigens, ik vrees er erg voor, dat mijn vriend Stijns, om zijn literatuur in zijn eigen land te zien waardeeren, lang niet genoeg brave-Hendrik-achtigheid en ouderwetsigheid in zijn werken legt.
Nog iets: de heer O. spreekt van stijve vormen en akademische wendingen. Hij gelooft toch niet, zeker, dat - wat hooger genoemden in Noord-Nederland ingang verschafte, nu juist die leelijke dingen zijn zouden.
De waarheid is, dat - sedert 1875 al en sedert 1882 nog meer de Noord-Nederlanders heel wat vrijer en natuurlijker schrijven dan - wij. Dát is de waarheid, onbetwist en onbetwistbaar!
Och kom, waarde, hartelijke jongen van een Opdebeek, zie eens goed rond u, a.u.b..! Lang zal 't alsdan niet duren, of gij zult het met De Vlaamsche School eens zijn, dat degenen die, in Vlaanderen, stroef en koud zingen, en het losse van eigen schrijftrant verschacheren voor wat goud, precies niet te vinden zijn onder hen, die ‘Noord-Nederland hun geestenprodukten schenken’, maar wel en wis alleen onder hen, die er nog nooit in slaagden, een enkele bladzij proza in een Noordnederlandsch tijdschrift gedrukt te krijgen, wat die heeren naturablement niet verhindert in zekere Vlaamsche klubjes en kliekjes toch voor heele brammen door te gaan!
Och! Waren deze laatsten maar niet zoovelen, en de anderen integendeel wat meer!
P.d.M.
Een Prachtwerk. - Men herinnert zich, dat de schilder James Tissot eenigen tijd geleden te Parijs een paar honderd teekeningen ten toon stelde, die tooneelen uit het leven van Jezus te zien gaven. De schilder had na een lange reis in het Oosten en 10 jaar werk 365 teekeningen bij elkaar. In het Salon van 1894 waren er ongeveer 180 te zien.
Die 365 teekeningen zullen nu dienst doen als versiering van een prachtuitgaaf, La Vie de N.S. Jésus-Christ, dat de bekende uitgeversfirma Mame te Tours, zal laten verschijnen. Meer dan 3000 lithografische steenen zijn noodig, om al die platen te drukken, naar een nieuw zeer merkwaardig procédé, waardoor de platen veel meer op akwarellen gelijken dan tot nu toe met de meestal glanzige chromo's het geval was.
Duizend exemplaren van het prachtwerk worden gedrukt: twintig op Japansch papier, met een origineele akwarel van Tissot al de zullen 5000 francs per stuk kosten; al de andere maar 1500 francs.
Tissot moet een geloovig katholiek zijn, maar wij hebben bij een vluchtig bezoek aan het salon van 1894 en door afbeeldingen van zijn teekeningen in kunsttijdschriften niet den indruk gekregen, dat wij het werk vóor ons hadden van een kunstenaar, in aanbidding verzonken voor zijn verheven onderwerp. Dat zou toch hebben kunnen blijken, ook al heeft zijn bezoek aan het Heilige Land Tissot er van zelf toe gebracht, zijne voorstellingen realistischer te maken, minder konventioneel, dan de afbeeldingen uit het leven van Christus gewoonlijk is.
(Algemeen Handelsblad).
Novalis (Friederich v. Hardenberg). - Eine biographische Charakteristik von Just Bing. - Hamburg-Leipzig, Leopold Voss, 1893. - vi + 176 blz. met personen-register en aanmerkingen.
Een uiterst interessante, met Duitsche degelijkheid bewerkte studie, die wel bezwaarlijk op een gunstiger oogenblik had kunnen het licht zien, vermits juist sedert een drietal jaren de lang verwaarloosde poëzie van den veel vergeten Novalis, dank vooral aan het streven der symbolisten en mysticisten, opnieuw levendige belangstelling verwekt.
Ik aarzel niet, de studie van Bing een volledige te noemen. In negen uitvoerige kapittels behandelt hij niet alleen 's mans talent en karakter, maar tevens al wat maar eenigszins op beider ontwikkeling invloed heeft geoefend. In hoofdstuk I maken wij kennis met des dichters ouders en eerste jaren; in II ontmoeten wij hem als student aan de Hoogeschool; in III hebben wij het portret van Sophie von Kühn, zijn eerste liefde; in IV leeren wij de literaire invloeden kennen, welke hij onderging; in V bestudeert de auteur, naar aanleiding van Novalis' verblijf te Freiberg, Die Lehrlinge zu Sais; in VI de Fragmenten, in het Athenaeum en elders door de romantiekers en Novalis zelf uitgegeven; in VII werpt Bing een blik in 's dichters ziels- en gemoedsleven, o.a. ten tijd, toen hij Julie von Charpentier beminde; in VIII bestudeert hij grondig en wijdloopig de wijsgeerige en religieuze strekking van Novalis' schriften, zonder twijfel het voornaamste deel van het werk; in IX en X kenschetst hij de Hymnen an die Nacht en Heinrich von Ofterdingen; in XI verhaalt hij ons zijn laatste levensdagen en voltooit ten slotte, in enkele algemeene beschouwingen, - besluit van zijn geheel onderzoek, - het portret van zijn held.
Bijzonder dient er op gewezen, dat - ondanks de uitvoerigheid, waarnaar Bing gestreefd heeft, - het boek er in geen enkel opzicht saai of vervelend is op geworden. Integendeel, taal en stijl zijn even aantrekkelijk als verzorgd; het geheel laat zich lezen als een heel boeiende levensroman.
Wij bevelen Bing's werk ten warmste aan in de gunst van allen, die nader met den interessanten auteur van Heinrich von Ofterdingen willen kennis maken.
Pol de Mont.